Part 4

 

[3:93]

Alle voedsel was de kinderen Israëls geoorloofd, uitgezonderd hetgeen Israël zichzelf verbood voordat de Torah was neergezonden. Zeg: "Komt met de Torah en leest haar als je waarachtig bent."

[3:94]

Degenen die hierna een leugen verzinnen tegen God, zijn de onrechtvaardigen.

[3:95]

Zeg: "God heeft de waarheid gesproken; volgt daarom de godsdienst van Abraham, de oprechte, hij behoorde niet tot de afgodendienaren.

[3:96]

Voorzeker, het eerste huis dat voor de mensheid bestemd werd, is dat te Bekka (Mekka) vol van zegeningen en als richtsnoer voor alle werelden.

[3:97]

Daarin zijn duidelijke tekenen: het is de plaats van Abraham en wie het binnengaat is in vrede. En de bedevaart naar het Huis is door God aan de mensen opgelegd die er een weg naartoe kunnen vinden. En wie niet gelooft, God is voorzeker Onafhankelijk van alle werelden.

[3:98]

Zeg: "O, mensen van het Boek, waarom verwerp je de tekenen van God, terwijl God ziet hetgeen je doet?"

[3:99]

Zeg: "O, mensen van het Boek waarom houd je de mensen af van het (rechte) pad van God en wens je het krom te maken, terwijl je er getuige van bent? God is niet onachtzaam over hetgeen je doet.

[3:100]

O gij die gelooft, als je sommigen hunner wie het Boek is gegeven gehoorzaamt, zullen zij u weer tot ongelovigen maken, nadat je hebt geloofd.

[3:101]

Hoe kun je verwerpen, terwijl u de tekenen van God worden voorgedragen en Zijn boodschapper onder u aan wezig is? En hij, die zich aan God vasthoudt, is inderdaad naar het rechte pad geleid.

[3:102]

O gij die gelooft, vreest God zoals het behoort en sterft niet, tenzij je Moslim bent.

[3:103]

En houdt u allen tezamen vast aan het koord van God en weest niet verdeeld en gedenkt de gunst van God, die Hij u bewees toen je vijanden was en Hij uw harten verenigde, zo werd je door Zijn gunst broeders en je was aan de rand van een vuurput en Hij redde u er van. Zo legt God u Zijn geboden uit opdat je zult worden geleid.

[3:104]

En laat er een groep onder u zijn die tot goedheid aanspoort en tot rechtvaardigheid maant en het kwade verbiedt; dezen zijn het die zullen slagen.

[3:105]

En weest niet als degenen, die verdeeld waren en van mening verschilden nadat de duidelijke bewijzen tot hen waren, gekomen. Voor hen zal er een zware straf zijn.

[3:106]

Op den dag, waarop sommige gezichten verlicht en andere gezichten verduisterd zullen zign. Wat hen betreft, wier gezicht verduisterd zal zijn: "Heb je verworpen, nadat je had geloofd? Ondergaat dan de straf, omdat je placht te verwerpen".

[3:107]

Maar degenen wier gezicht verlicht zal zijn, dezen zullen God’s barmhartigheid smaken; daarin zullen zij verblijven.

[3:108]

Dit zijn de tekenen van God welke wij u naar waarheid voordragen; God wenst de werelden geen kwaad toe.

[3:109]

En aan God behoort al hetgeen in de hemelen en al hetgeen op aarde is en tot God worden alle dingen teruggebracht.

[3:110]

Gij (Moslims) bent het beste volk dat voor de mensheid (ter lering) is verwekt; je gebiedt wat goed is, verbiedt wat kwaad is en gelooft in God. En, indien de mensen van het Boek hadden geloofd, zou het zeker beter voor hen zijn geweest. Sommigen hunner zijn gelovigen, maar de meesten hunner zijn overtreders.

[3:111]

Zij kunnen u niet schaden, alleen enige moeilijkheid bezorgen en als zij tegen u vechten zullen zij u spoedig hun rug tonen. Dan zullen zij niet worden geholpen.

[3:112]

Waar zij zich ook bevinden, worden zij door vernedering getroffen, tenzij zij een verbond met God of een verbond met andere volkeren hebben. Zij keerden terug met God’s toorn en werden door armoede getroffen. Dat kwam, doordat zij de tekenen van God verwierpen en de profeten onrechtvaardig doodden. Dat kwam, doordat zij ongehoorzaam waren en (zijn gebod) overtraden.

[3:113]

Zij zijn niet allen gelijk. Onder de mensen van het Boek is een oprechte groep, die het Woord van God in de uren van de nacht opzegt en zich met het gelaat ter aarde werpt.

[3:114]

Zij geloven in God en de laatste Dag en gebieden het goede en verbieden het kwade en wedijveren met elkander in goede werken. Dezen behoren tot de rechtvaardigen.

[3:115]

En het goede dat zij doen, zal niet worden ontkend en God kent de Godvrezenden.

[3:116]

Voorzeker, degenen die verwerpen hun bezittingen noch kinderen zullen hun iets kunnen baten tegen God en dezen worden de bewoners van het Vuur. Zij zullen daarin verblijven.

[3:117]

De gelijkenis van hetgeen zij voor het tegenwoordige leven besteden is als de wind, gepaard aan een hevige koude, die de oogst treft van een volk, dat zichzelf onrecht heeft aangedaan en deze vernietigt. En God had hun geen onrecht aangedaan, maar zij doen zichzelf onrecht aan.

[3:118]

O gij die gelooft, neemt buiten uw volk geen ander tot intieme vrienden; zij zullen niet in gebreke blijven u te benadelen. Zij houden van leedvermaak. Nijd laten zij blijken en wat hun innerlijk verbergt is nog erger. Wij hebben u onze geboden duidelijk gemaakt, indien je ze wilt begrijpen.

[3:119]

Ziet, je hebt hen lief, maar zij hebben u niet lief. En je gelooft in het gehele Boek; wanneer zij u ontmoeten zeggen zij: "Wij geloven." maar wanneer zij alleen zijn, bijten zij op hun vingertoppen van razernij over u. Zeg: "Sterft in uw razernij." Waarlijk, God weet goed wat in de harter is.

[3:120]

Als u iets goeds overkomt verdriet het hen en als u iets kwaads overkomt verheugen zij zich er over. Maar, indien je geduldig blijft en God vreest, zullen hun plannen u in het geheel niet schaden; voorzeker, God weet hetgeen zij doen.

[3:121]

Toen je in de vroege morgen van uw huisgezin wegtrokt om de gelovigen hun plaatsen voor het gevecht aan te wijzen, - God is Alhorend, Alwetend. -

[3:122]

Toen wilden twee uwer groepen lafheid tonen, hoewel God hun Vriend was. En in God behoren de gelovigen te vertrouwen.

[3:123]

En God had u reeds bij Badr geholpen, terwijl je machteloos was. Vreest daarom God, opdat je dankbaar zult zijn.

[3:124]

Toen je tot de gelovigen zei: "Zal het niet genoeg voor u zijn, dat uw Heer u met drie duizend neergezonden engelen zal helpen?

[3:125]

Ja, indien je geduldig en rechtvaardit bent en zij (de ongelovigen) u dadelijk in wilde vaart aanvallen, zal uw Heer u met vijf duizend neergezonden engelen bijstaan."

[3:126]

En God heeft het alleen als blijde boodschap voor u gemaakt om uw hart daardoor gerust te stellen en hulp komt slechts van God, de Almachtige, de Alwijze.

[3:127]

Opdat Hij een deel der ongelovigen kon afsnijden en hen vernederen, zodat zij onverrichter zake zouden teruggaan.

[3:128]

Gij hebt met de zaak niets uitstaande: Hij (God) moge Zich in barmhartigheid tot hen wenden of hen straffen, voorzeker zij zijn de boosdoeners.

[3:129]

En aan God behoort al hetgeen in de hemelen en al hetgeen op aarde is. Hij vergeeft wie Hij wil en Hij straft wie Hij wil en God is Vergevensgezind, Genadevol.

[3:130]

O gij die gelooft, neemt geen rente, daar (deze) aanleiding geeft tot eindeloze vermeerdering (van bezit) en vreest God, opdat je mag slagen.

[3:131]

En vreest het Vuur dat voor de ongelovigen is bereid.

[3:132]

En gehoorzaamt God en de boodschapper, zodat u barmhartigheid moge worden betoond.

[3:133]

Wedijvert met elkaar in het vragen om vergiffenis van uw Heer en om het paradijs, welks uitgestrektheid de hemelen en de aarde is, bereid voor de godvrezenden,

[3:134]

Zij, die in voorspoed en in tegenspoed wel doen en zij, die toorn onderdrukken en mensen vergeven; God heeft hen die goed doen, lief.

[3:135]

En zij, die wanneer zij een slechte daad begaan of zichzelf onrecht aandoen God gedenken en om vergiffenis vragen voor hun zonden - wie kan deze zonden vergeven buiten God? - en niet volharden in hun (slechte) daden tegen beter weten in,

[3:136]

Dezen zijn het, wier loon vergiffenis is van hun Heer; in tuinen waar doorheen rivieren stromen zullen zij vertoeven; hoe goed is het loon van degenen die werken.

[3:137]

Voorzeker, vóór u zijn verschillende volkeren voorbijgegaan, reist daarom over de aarde en ziet, hoe het einde was van degenen, die loochenden.

[3:138]

Dit is een duidelijke verklaring voor de mensen, een leiding en vermaning voor de godvrezenden.

[3:139]

Verslapt noch treurt; je zult zeker overwinnaar worden, als je gelovig blijft.

[3:140]

Als gij (Moslims) letsel krijgt (in de strijd); dat volk (de tegenstander) is reeds een dergelijk letsel overkomen. Zulke dagen laten Wij onder de mensen wisselen, opdat God degenen, die geloven onderscheide en uit uw midden getuigen (martelaren) neme en God heeft de onrechtvaardigen niet lief.

[3:141]

Opdat God de gelovigen moge louteren en de ongelovigen vernietigen.

[3:142]

Denk je, dat je het paradijs mag binnengaan, terwijl God degenen uwer die strijden en standvastig zijn nog niet heeft onderscheiden?

[3:143]

En je placht deze dood te wensen voordat je hem ontmoette, nu heb je hem gezien en je staart er naar.

[3:144]

En Mohammed is slechts een boodschapper. Waarlijk, alle boodschappers vóór hem zijn heengegaan. Zul je u dan op de hielen omkeren als hij sterft of gedood wordt? Hij, die zich omkeert zal aan God in het geheel geen schade berokkenen. En God zal de dankbaren gewis belonen.

[3:145]

Geen ziel kan sterven zonder God’s toestemming, daar de tijd is vastgesteld. En wie de beloning van de tegenwoordige wereld wenst, zullen Wij er van geven; en wie de beloning van het Hiernamaals wenst, hem zullen Wij daar van geven en Wij zullen de dankbaren gewis belonen.

[3:146]

Er zijn vele profeten geweest aan wier zijden talrijke aanbidders van de Heer streden. Zij verslapten door niets wat hen op de weg van God overkwam, noch verzwakten zij, noch vernederden zij zich. En God heeft de geduldigen lief.

[3:147]

En hun woord was slechts: "Onze Heer, vergeef ons onze zonden en de buitensporigheden in ons gedrag en maak ons standvastig en help ons tegen het ongelovige volk."

[3:148]

Daarom gaf God hun de beloning van deze wereld, alsmede een goede beloning in de volgende en God heeft degenen die goeddoen, lief.

[3:149]

O gij die gelooft, als je de ongelovigen gehoorzaamt, zullen zij u doen omkeren (op het goede pad); dan zul je als verliezers terugkomen.

[3:150]

Neen, God is uw Beschermer en Hij is de Beste der helpers.

[3:151]

Wij zullen de harten der ongelovigen met ontzag vervullen omdat zij aan God deelgenoten toeschrijven waarvoor Hij geen gezag heeft neergezonden. Hun verblijfplaats is het Vuur en slecht is de woning der overtreders.

[3:152]

En God heeft Zijn belofte aan u gehouden, toen je hen met Zijn verlof doodde totdat je onstandvastig werdt en het over het gebod onder elkander oneens werdt en je niet gehoorzaamde, nadat Hij u hetgeen u behaagde had laten zien. Onder u waren er die deze tegenwoordige wereld begeerden en er waren onder u die het Hiernamaals begeerden. Toen wendde Hij u van hen af, opdat Hij u mocht beproeven; maar Hij heeft het u vergeven. God is Genadevol jegens de gelovigen.

[3:153]

Toen je wegvluchtte en naar niemand omzag, terwijl de boodschapper u van verre nariep, gaf Hij u smart op smart, opdat je niet zou treuren over hetgeen was verloren, noch over hetgeen met u gebeurde. En God is goed op de hoogte van hetgeen je doet.

[3:154]

Toen zond Hij na de smart een vredige sluimer over u neer, die een deel uwer overviel en het andere deel was bezorgd over zichzelf, terwijl zij ten onrechte, over God de gedachte der onwetendheid koesterden. Zij zeiden: "Hebben wij iets met de zaak uit te staan?" Zeg: "De zaak is geheel in God’s handen." Zij verbergen in hun gedachten hetgeen zij niet aan u onthullen; zij zeggen: "Als de zaak in onze handen was geweest zouden wij hier niet hebben moeten vechten." Zeg: "Indien je in uw huizen was gebleven, zouden zij wie het strijden was bevolen, zeker naar de plaats waar zij zouden sterven, zijn gegaan, opdat God mocht beproeven wat in uw innerlijk was en louteren wat in uw hart was. God weet, wat in het innerlijk is.

[3:155]

Voorzeker, diegenen onder u die op de dag waarop de twee scharen elkander ontmoetten, omkeerden, werden door Satan wegens hun daden aan het wankelen gebracht. Maar God heeft het hen vergeven. Voorwaar, God is Vergevensgezind, Verdraagzaam.

[3:156]

O gij die gelooft, weest niet als de ongelovigen die over hun broeders, wanneer zij door het land reizen of ten strijde trekken, zeggen: "Waren zij bij ons gebleven, zij zouden niet zijn gestorven of gedood; opdat God dit tot een oorzaak van wroeging in hun (der ongelovigen) hart moge maken. God geeft leven en veroorzaakt de dood; God ziet, wat je doet.

[3:157]

En als je voor de zaak van God wordt gedood of sterft, zal God’s vergiffenis en barmhartigheid zeker beter zijn, dan hetgeen zij bijeengaren.

[3:158]

En indien je sterft of gedood wordt, voorzeker, tot God zul je worden teruggebracht.

[3:159]

Door de barmhartigheid van God bent gij (de Profeet) zachtmoedig jegens hen (gelovigen); als je ruw en hardvochtig was geweest zouden zij zich zeker uit uw omgeving hebben verwijderd. Vergeef hen daarom en vraag voor hen vergiffenis en raadpleeg hen in belangrijke zaken en wanneer je vastbesloten bent, leg dan uw vertrouwen in God. Voorzeker, God heeft degenen lief die vertrouwen in Hem hebben.

[3:160]

Als God u helpt, zal niemand u overweldigen, maar als Hij u verlaat, wie is er dan die u buiten Hem kan helpen? In God zullen de gelovigen hun vertrouwen leggen.

[3:161]

En het betaamt een profeet niet oneerlijk te handelen; wie oneerlijk handelt zal op de Dag der Opstanding zijn oneerlijke handelingen met zich meebrengen. Dan zal iedere ziel ten volle worden vergolden naar hetgeen zij verdiende, - toch zal hun geen onrecht worden aangedaan.

[3:162]

Is hij die het behagen van God zoekt en hij die de toorn van God tot zich trekt en wiens verblijfplaats de hel is, gelijk? Deze (laatste) is een slechte bestemming.

[3:163]

Zij hebben bij God graden en God ziet wat zij doen.

[3:164]

Voorwaar, God heeft de gelovigen een gunst bewezen, daar Hij een boodschapper uit hun midden opwekte, die hun Zijn tekenen verkondigt, hen loutert en hun het Boek en de wijsheid onderwijst, hoewel zij voordien duidelijk dwaalden.

[3:165]

Wanneer u rampspoed overkomt - en je had het dubbele er van aangedaan (aan uw vijanden) - zeg je: "Vanwaar komt dit?" Zeg: "Het komt door uzelf." Voorwaar, God heeft macht over alle dingen.

[3:166]

En hetgeen u op de dag waarop de twee partijen elkander ontmoetten, is overkomen, geschiedde met God’s verlof en dit was om de gelovigen te onderscheiden,

[3:167]

En opdat Hij de huichelaars mocht doen onderkennen. En er werd tot hen gezegd: "Komt en vecht voor God’s zaak en verdedigt u." Zij zeiden: "Als wij wisten dat het vechten was, zouden wij u zeker hebben gevolgd." Zij stonden op die dag dichter bij het ongeloof dan bij het geloof. Zij zeggen met hun mond wat niet in hun hart is. Doch God weet goed wat zij verbergen.

[3:168]

Degenen, die omtrent hun broeders zeiden terwijl zij zelf achterbleven: "Als zij ons hadden gehoorzaamd, zouden zij niet zijn gedood." Zeg: "Wendt dan de dood van uzelf af, als je waarheid spreekt."

[3:169]

En denkt niet over degenen, die terwille van God zijn gedood, als doden. Neen, zij zijn levend en bij hun Heer worden hun gaven geschonken.

[3:170]

Jubelend, over hetgeen God hun van Zijn overvloed heeft gegeven, zich verblijdend over degenen die achterbleven, en hen nog niet hebben ingehaald, dat er geen vrees over hen zal komen, noch dat zij zullen treuren.

[3:171]

Zij verheugen zich over God’s gunst en Zijn overvloed en dat God de beloning der gelovigen niet verloren doet gaan.

[3:172]

Degenen, die de roep van God en de boodschapper beantwoordden, nadat zij gewond waren - diegenen hunner, die goeddoen en rechtvaardig handelen, zullen een grote beloning ontvangen.

[3:173]

En toen de mensen tot hen zeiden: "De volkeren hebben zich tegen u verzameld, vreest hen daarom," vermeerderde dit hun geloof en zij antwoordden: "God is ons genoeg en Hij is een uitstekende Beschermer."

[3:174]

Daarom keerden zij met de gunst en genade van God terug, geen kwaad had hen aangeraakt en zij volgden God’s welbehagen; en God is de Heer van grote overvloed.

[3:175]

Satan alleen maakt zijn vrienden bang: vreest dezen niet maar vreest Mij, als je gelovigen bent.

[3:176]

En laat degenen, die vlug tot ongeloof vervallen, u niet verdrieten; voorzeker, zij kunnen God niets aandoen. God wil hen aan het toekomstig leven geen deel doen hebben, er zal voor hen een strenge straf zijn.

[3:177]

Waarlijk, degenen die het ongeloof hebben aanvaard in ruil voor het geloof, kunnen God niets aandoen; hen wacht een pijnlijke straf.

[3:178]

En laat de ongelovigen niet denken dat het uitstel, dat Wij hun geven, goed voor hen is; Wij geven hun slechts uitstel, zodat zij in zonde toenemen; er zal voor hen een vernederende straf zijn.

[3:179]

God is niet zo dat Hij de gelovigen in de toestand laat waarin zij verkeren, totdat Hij de kwaden van de goeden scheidt, noch is God zo, dat Hij u het ongeziene bekend maakt. Maar God kiest tot Zijn boodschappers, wie Hij wil. Gelooft daarom in God en Zijn boodschappers. Als je gelooft en rechtvaardig bent, zal er een grote beloning voor u zijn.

[3:180]

En laat degenen, die gierig zijn, ten opzichte van wat God hun van Zijn overvloed heeft gegeven, niet denken, dat het goed voor hen is, neen, het is slecht voor hen. Hetgene, waarmee zij gierig zijn zal op de Dag der Opstanding als een halsband om hun nek worden gelegd. En aan God behoort het erfdeel der hemelen en der aarde en God is goed op de hoogte van hetgeen je doet.

[3:181]

En voorzeker, God heeft de uiting gehoord van degenen, die zeiden: "God is arm en wij zijn rijk." Wij zullen hetgeen zij hebben gezegd en hun pogingen om de profeten onrechtvaardig te doden, optekenen en Wij zullen zeggen: "Ondergaat de straf van het branden."

[3:182]

Dit is hetgeen je hebt verdiend: God is in het geheel niet onrechtvaardig jegens zijn dienaren.

[3:183]

En degenen, die zeggen: "God heeft ons opgedragen in geen boodschapper te geloven, voordat deze ons een offer brengt dat door het vuur wordt verteerd", zeg hun: "Er zijn reeds vóór mij boodschappers tot u gekomen met duidelijke tekenen en met hetgeen, waarover je spreekt. Waarom trachtte je hen dan te doden, als je eerlijk bent?"

[3:184]

En wanneer men u (de profeet) verloochent, (weet dan) dat er eveneens boodschappers vóór u verloochend werden die met duidelijke tekenen en geschriften en het stralende Boek kwamen.

[3:185]

Elke ziel zal de dood ondergaan. En voorzeker zal u op de Dag der Opstanding uw beloning ten volle worden uitbetaald. Wie daarom van het Vuur wordt verwijderd en de Hemel binnengelaten, heeft inderdaad zijn doel bereikt. Het leven dezer wereld is niets dan een middel tot bedrog.

[3:186]

Gij zult zeker worden beproefd in uw bezittingen en in uzelf en je zult gewis vele pijnlijke dingen horen van degenen, aan wie het Boek was gegeven vóór u en van degenen, die afgoderij bedrijven. Maar als je geduldig blijft en rechtvaardig handelt, dat is waarlijk een zaak van vastberadenheid.

[3:187]

En toen God een verbond sloot met degenen, die het Boek gegeven was, zeide Hij: "Gij zult dit aan de mensen bekend maken en het niet verbergen." Maar zij verwaarloosden dat voor luttel gewin. Kwaad was hetgeen zij in ruil namen.

[3:188]

Degenen die juichen over hetgeen zij hebben gedaan en gaarne worden geroemd voor hetgene zij niet deden, denkt niet, dat zij veilig zijn voor straf. Er wacht hen een pijnlijke kastijding.

[3:189]

En aan God behoort het koninkrijk der hemelen en der aarde en God heeft macht over alle dingen.

[3:190]

Er zijn voorzeker in de schepping der hemelen en der aarde en in de wisseling van dag en nacht tekenen voor mensen van begrip.

[3:191]

Zij die staande, zittende en op hun zijden liggende Ailah gedenken, en nadenken over de schepping der hemelen en der aarde, zeggende: "Onze Heer, Gij hebt dit niet tevergeefs geschapen; neen, heilig zijt Gij; red ons daarom van de straf van het Vuur.

[3:192]

Onze Heer, wie Gij het Vuur doet ingaan, hem hebt Gij voorzeker vernederd. En de onrechtvaardigen zullen geen helper vinden.

[3:193]

Onze Heer, wij hebben een prediker gehoord, die opriep tot het geloof: ’Gelooft in de Heer’ en wij hebben geloofd. Onze Heer, vergeef ons daarom onze zonden en bedek onze zwakheden en doe ons sterven met de rechtvaardigen.

[3:194]

Onze Heer, schenk ons hetgeen Gij ons door Uw boodschappers hebt beloofd en verneder ons niet op de Dag der Opstanding. Voorzeker, Gij breekt de belofte niet."

[3:195]

En hun Heer verhoorde hen, zeggende: "Ik zal het werk van iedere werker onder u, hetzij man of vrouw, niet verloren doen gaan. - Gij behoort tot elkander. - En Ik zal van hen, die hun land verlieten en van hun huizen zijn verjaagd en voor Mijn zaak zign vervolgd en die hebben gevochten en zijn gedood, de fouten zeker bedekken en zal hen tuinen doen binnengaan, waar doorheen rivieren stromen: een beloning van God en bij God is de beste beloning."

[3:196]

Laat de bewegingen der ongelovigen in het land u niet bedriegen.

[3:197]

Het is een gering voordeel voor hen; daarna zal de hel hun tehuis zijn en slecht is deze rustplaats.

[3:198]

Maar zij, die hun Heer vrezen, zullen tuinen hebben, waar doorheen rivieren stromen, daarin zullen zij vertoeven als onthaal van God. En hetgeen bij God is, is voor de rechtvaardigen beter.

[3:199]

En voorzeker, onder de mensen van het Boek zijn er, die in God en in hetgeen u is geopenbaard en in hetgeen tot hen was neergedaald, geloven, zich voor God verootmoedigend. Zij ruilen de tekenen van God niet in voor een geringe prijs. Dezen zijn het, die hun beloning bij hun Heer zullen ontvangen. Voorzeker, God is vlug in het verrekenen.

[3:200]

O, gij die gelooft, blijft geduldig en spoort anderen aan volhardend te zijn en blijft op uw hoede en vreest God, opdat je zult slagen.

 

De vrouwen

In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.

[4:1]

O, gij mensen, vreest uw Heer, Die u van één enkele ziel schiep en daaruit haar gezellin schiep en uit hen beiden mannen en vrouwen verspreidde en vreest God in Wiens naam gij een beroep op elkander doet en (weest plichtsgetrouw) betreffende de familiebanden. Voorwaar, God is Bewaker over u.

[4:2]

En geeft de wezen hun eigendom en verruilt het slechte (van u) niet voor het goede (van hen) noch verbruikt hun eigendom met het uwe. Voorzeker, dat is een grote zonde.

[4:3]

En als gij vreest dat gij niet rechtschapen zult zijn bij het behandelen der wezen, huwt dan vrouwen die u behagen, twee of drie, of vier en als gij vreest, dat gij niet rechtvaardig zult handelen, dan één of wat uw rechter handen bezitten. Dat is voor u de beste weg, om onrechtvaardigheid te voorkomen.

[4:4]

En geeft de vrouwen gewillig haar huwelijksgift. Maar als zij naar haar eigen behagen u er een gedeelte van kwijtschelden, geniet het dan met genoegen en heilzaam gevolg.

[4:5]

En geeft eigendom, dat God als middel van bestaan heeft gegeven niet aan de dwazen (in eigen beheer), maar voedt hen er mee en kleedt hen en spreekt vriendelijke woorden tot hen.

[4:6]

En ondervraagt de wezen, wanneer zij de huwbare leeftijd bereikt hebben: als gij in hen rijpheid van verstand vindt stelt hun dan hun eigendom ter hand; en verteert het niet in buitensporigheid en haast, omdat zij opgroeien. En laat hij, die rijk is zich onthouden en laat hij die arm is naar billijkheid er gebruik van maken. En wanneer gij hun eigendommen overhandigt, neemt er dan getuigen bij. God is toereikend om rekenschap te vragen.

[4:7]

Er is voor mannen een aandeel van hetgeen hun ouders en bloedverwanten nalaten en er is voor vrouwen een aandeel van hetgeen hun ouders en bloedverwanten nalaten, of het weinig of veel zij: een vastgesteld gedeelte.

[4:8]

Wanneer verwanten en wezen en de armen bij de verdeling (der erfenis) aanwezig zijn, geeft hun er iets van en spreekt vriendelijke woorden tot hen.

[4:9]

En laat hen God vrezen, die, indien zij hun eigen zwakke nageslacht mochten achterlaten, bezorgd zouden zijn. Laat hen God daarom vrezen en laat hen het juiste woord spreken.

[4:10]

Voorzeker, zij, die het eigendom van wezen onrechtvaardig verteren, verteren slechts vuur in hun buik en zij zullen in een laaiend Vuur branden.

[4:11]

God gebiedt u aangaande uw kinderen: voor het mannelijke kind evenveel als het deel van twee vrouwelijke kinderen, maar als er alleen meisjes zijn, meer dan twee, dan is er voor haar tweederde van de nalatenschap en als er slechts één is, voor haar is de helft. En voor elk zijner ouders is er een zesde deel der erfenis, als hij een kind heeft, maar als hij geen kind heeft en zijn ouders van hem erven, dan is er voor zijn moeder een derde deel en als hij broeders en zusters heeft, dan is er voor zijn moeder een zesde deel na de betaling van enig legaat, dat hij heeft nagelaten of van (niet vereffende) schuld. Uw ouders en uw kinderen, gij weet niet, wie van hen u het meest tot heil is. Dit is vastgesteld door God. Voorzeker, God is Alwetend, Alwijs.

[4:12]

En gij zult de helft hebben van hetgeen uw vrouwen nalaten, indien zij geen kind hebben, maar indien zij een kind hebben, is er voor u een vierde van hetgeen zij nalaten na de betaling van enig legaat, dat zij hebben nagelaten of van schuld. En zij zullen een vierde hebben van hetgeen gij nalaat, als gij geen kind hebt, maar als gij een kind hebt, zo is er voor hen een achtste deel van hetgeen gij nalaat, na de betaling van enig legaat of van onverrekende schuld. En indien er een man of een vrouw is, van wie wordt geërfd en deze is ouderloos en kinderloos en heeft een broeder of een zuster, dan is er voor elk hunner een zesde deel. Maar als er meer dan dezen zijn, dan zijn zij deelgenoten in een derde na de betaling van enig legaat, dat is nagelaten of van schuld, zonder benadeling. Dit is gebod van God en God is Alwetend, Verdraagzaam.

[4:13]

Dit zijn de door God vastgestelde bepalingen en wie God en Zijn boodschapper gehoorzaamt, Hij zal hem tuinen doen binnengaan, waar doorheen rivieren stromen, daar zullen zij in verblijven en dat is een grote zegepraal.

[4:14]

En wie God en Zijn boodschapper niet gehoorzaamt en Zijn grenzen overschrijdt zal Hij het Vuur doen binnengaan; hij zal daarin verblijven en dit zal voor hem een vernederende straf zijn.

[4:15]

En voor degenen uwer vrouwen, die zich aan ontucht schuldig maken, roept vier uwer als getuigen tegen haar en als zij getuigen, sluit haar dan in de huizen op, totdat de dood haar achterhaalt, of totdat God haar een weg opent.

[4:16]

En als twee temiffen van u zich hieraan schuldig maken, straft hen beiden. En als zij berouw hebben en zich verbeteren, laat hen dan met rust, voorzeker, God is Berouwaanvaardend, Genadevol.

[4:17]

Waarlijk, berouw bestaat bij God alleen van degenen, die in onwetendheid kwaad doen en dan daarna berouw hebben. Dezen zijn het, tot wie God Zich met barmhartigheid wendt; en God is Alwetend, Alwijs.

[4:18]

Er is geen (aanvaarding van) berouw voor degene, die kwaad doet, totdat de dood hem in het gezicht staart en hij zegt: ’Ik heb berouw;’ noch voor degenen die als ongelovigen sterven. Dezen zijn het, voor wie Wij een pijnlijke straf hebben bereid.

[4:19]

O, gij die gelooft, het is u niet geoorloofd, vrouwen te erven tegen haar wil, noch mag je haar tegenhouden opdat gij een gedeelte van wat gij haar hebt gegeven, moogt terugnemen, tenzij zij schuldig zijn aan een schandelijk kwaad; en blijft met haar vriendelijk omgaan en als gij afkeer van haar hebt, kan het zijn, dat gij afkeer hebt van iets, waarin God veel goeds kan hebben gelegd.

[4:20]

En indien gij een vrouw in plaats van een andere wenst te nemen en gij hebt één harer een schat gegeven, neemt er niets van terug. Wil je het door laster en een klaarblijkelijk zondige manier nemen?

[4:21]

En hoe kun je het nemen, wanneer de een uwer tot de andere is ingegaan en zij een sterk verbond met u hebben gesloten?

[4:22]

En huwt niet de vrouwen, die uw vaders huwden, met uitzondering van wat reeds gebeurd is. Het is een slecht en afschuwelijk iets en een verkeerde weg.

[4:23]

Verboden zijn u uw moeders en uw dochters en uw zusters en uw vaders zusters en uw moeders zusters en uw broeders dochters en uw zusters dochters en uw minnen en uw zoogzusters en de moeders uwer vrouwen en uw stiefdochters, die uw beschermelingen zijn door uw vrouwen tot wie U bent ingegaan, maar als gij niet tot haar zijt ingegaan zal er geen zonde op u rusten en de vrouwen uwer eigen zonen (zign ook verboden) alsmede twee zusters tezamen te hebben, met uitzondering van wat reeds voorbij is; gewis, God is Vergevensgezind, Genadevol;