Part 3

 

[2:253]

Van deze boodschappers hebben wij sommigen boven anderen verheven; tot sommigen hunner sprak God en sommigen hunner verhief Hij in rang. En Wij gaven Jezus, zoon van Maria duidelijke tekenen en versterkten hem met de geest der heiligheid. En indien God wilde, zouden zij, die na hem kwamen, elkander niet hebben bestreden, nadat de duidelijke tekenen tot hen waren gekomen, maar zij twistten, daar sommigen hunner geloofden en anderen verwierpen. En indien God wilde, zouden zij elkander niet hebben bestreden, maar God doet, wat Hij wil.

[2:254]

O, jij die gelooft, geef van hetgeen Wij je hebben geschonken, voordat de dag komt, waarop noch handel, noch vriendschap, noch voorspraak zal zijn; en de ongelovigen zijn de onrechtvaardigen.

[2:255]

God! Er is geen God dan Hij, de Levende, de Zelfbestaande. Sluimer, noch slaap overmant Hem. Al wat in de hemelen en wat op aarde is, behoort Hem. Wie kan bij Hem bemiddelen zonder Zijn verlof? Hij kent hetgeen voor hen is en wat achter hen is en zij kunnen niets van Zijn kennis omvatten, dan wat Hij wil. Zijn troon strekt zich uit over hemelen en aarde en het waken over beide vermoeit Hem niet; Hij is de Verhevene, de Grote.

[2:256]

En de gelijkenis van degenen, die hun rijkdommen weggeven, God’s welbehagen zoekende en hun ziel versterkende, is als een tuin op hooggelegen grond, die bij regen tweevoudig vruchten voortbrengt. En als er geen regen op valt, dan is dauw voldoende. God ziet, wat je doet.

[2:257]

God is de Vriend dergenen, die geloven; Hij brengt hen uit de duisternis tot het licht. Maar de vrienden der ongelovigen zijn de duivelen, zij brengen hen uit het licht in de duisternis; dezen zijn de bewoners van het vuur, daarin zullen zij wonen.

[2:258]

Heb je niet vernomen van hem, die met Abraham over zijn Heer redetwistte, omdat God hem het koninkrijk had gegeven? Toen Abraham zei: "Mijn Heer is Hij, die het leven geeft en doet sterven", zei hij: "Ik geef leven en doe sterven." Abraham zei: "Nu, God doet de zon van het Oosten opgaan, doet jij haar van het Westen opgaan." Daarop verstomde de ongelovige in verbazing. En God leidt het onrechtvaardige volk niet.

[2:259]

Of, gelijk degene, die langs een stad komende, welke was ingestort, uitriep: "Hoe zal God haar doen herleven na haar vernietiging?" Toen deed God hem sterven voor honderd jaren; daarna wekte Hij hem op en zei: "Hoelang ben jij hier reeds?" Hij antwoordde: "Ik ben een dag, of een gedeelte van een dag gebleven." Hij zei: "Neen, je bent honderd jaren gebleven. Kijk nu naar uw voedsel en uw drank; zij zijn niet bedorven. En kijk naar uw ezel; (dit is) opdat Wij u tot een teken voor de mensen maken. En kijk naar de beenderen, hoe Wij ze in elkaar zetten en ze daarna met vlees bekleden." En toen hem dit duidelijk werd zei hij: "Ik weet, dat God macht heeft over alle dingen."

[2:260]

En toen Abraham zei: "Mijn Heer, toon mij, hoe Gij de doden tot leven opwekt." Hij zei: "Gelooft jij dan niet?" Hij zei: "Ja, maar opdat mijn hart rustig zij." Hij antwoordde: "Neem vier vogels en maak ze aan u gehecht. Zet dan ieder hunner op een heuvel; roep hen dan; ze zullen haastig tot u komen. En weet, dat God Almachtig, Alwijs is.

[2:261]

De gelijkenis van degenen, die hun rijkdommen voor de zaak van God besteden, is als de gelijkenis van een graankorrel, die zeven aren voortbrengt, in elke aar honderd korrels. God vermeerdert voor wie Hij wil; God is Alomvattend, Alwetend.

[2:262]

Zij, die hun rijkdommen ter wille van God besteden, en het besteden niet doen volgen door (anderen) te verwijten of te krenken, voor hen is er beloning bij hun Heer en zij zullen geen vrees hebben, noch zullen zij treuren.

[2:263]

Een vriendelijk woord en vergiffenis schenken is beter, dan liefdadigheid, gevolgd door krenking. En God is Zichzelf genoeg, Verdraagzaam.

[2:264]

O, jij die gelooft, maakt uw aalmoezen niet waardeloos door verwijt of krenking, zoals hij, die zijn rijkdommen weggeeft, om op te vallen bij de mensen en hij gelooft niet in God en de laatste dag. Hij is als een gladde rots, die met aarde is bedekt, waarop een stortregen valt, welke haar kaal achterlaat. Zij hebben geen macht over wat zij verdienen. En God leidt het ongelovige volk niet.

[2:265]

En de gelijkenis van degenen, die hun rijkdommen weggeven, God’s welbehagen zoekende en hun ziel versterkende, is als een tuin op hooggelegen grond, die bij regen tweevoudig vruchten voortbrengt. En als er geen regen op valt, dan is dauw voldoende. God ziet, wat je doet.

[2:266]

Zou iemand uwer wensen dat er voor hem een tuin was met palmbomen en wijnstokken waardoor beken vloeien en waarin voor hem allerlei vruchten groeien, terwijl hij oud is en een zwak nakomelingschap heeft, en dat hem (de tuin) een vurige wervelwind treft en hem verschroeit? Zo zet God je Zijn woorden uiteen, op dat je tot nadenken zult komen.

[2:267]

O, jij die gelooft, geeft van de goede dingen weg, die je hebt verdiend en van hetgeen Wij voor je uit de aarde voortbrengen en zoekt niet hetgeen slecht is, om er van weg te geven, wanneer je het zelf niet zoudt nemen, tenzij oogluikend; en weet, dat God Zichzelf-genoeg, Geprezen is.

[2:268]

Satan dreigt je met armoede en gelast je hetgeen slecht is, terwijl God uit Zichzelf je vergiffenis en overvloed belooft; en God is Overvloedig-gevend, Alwetend.

[2:269]

Hij schenkt wijsheid aan wie Hij wil en wie wijsheid is geschonken is inderdaad overvloedig begiftigd en niemand trekt er lering uit, behalve zij, die begrip hebben.

[2:270]

En alles wat je geeft en elke gelofte, die je aflegt, voorzeker God weet het; er is geen hulp voor de onrechtvaardigen.

[2:271]

Als je openlijk aalmoezen geeft is het goed, maar als je dit in stilte doet en aan de armen geeft is het beter voor je en Hij zal de fouten van je wegnemen. En God weet, wat je doet.

[2:272]

Hen te leiden is niet uw plicht, maar God leidt wie Hij wil. En welke rijkdommen je ook weggeeft, het komt je ten goede en je geeft alleen om God’s welbehagen te zoeken. En welke rijkdommen je ook besteedt, het zal je ten volle worden terugbetaald en je zal geen onrecht worden aangedaan.

[2:273]

(Aalmoezen zijn) voor de armen, die gebonden zijn (door hun dienst) aan God, en in het land niet kunnen rondtrekken. De onwetende beschouwt hen als rijken wegens hun hescheidenheid. Gij zult hen aan hun tekenen herkennen, daar zij niet op een opdringerige wijze bij de mensen vragen. En welke rijkdommen je ook besteedt, voorzeker, God weet het goed.

[2:274]

Zij, die hun rijkdommen nacht en dag, heimelijk of openlijk weggeven, ontvangen hun beloning van hun Heer; zij zullen niet vrezen, noch zullen zij treuren.

[2:275]

Degenen, die woekerwinst maken, verrijzen zoals iemand, die door Satan met krankzinnigheid is geslagen. Dat komt, omdat zij zeggen: "Handel is gelijk aan rente", terwijl God de heeft wettig en de rente onwettig heeft verklaard. Die daarom een vermaning van zijn Heer krijgt en er mee ophoudt, hem zal toebehoren, hetgeen hij vroeger heeft ontvangen en zijn zaak is bij God. En zij, die terugvallen, zij zijn de mensen van het Vuur, daarin zullen zij vertoeven.

[2:276]

God schaft de rente af en doet de weldadigheid toenemen. En God heeft niet lief alle ondankbaren en zondaren.

[2:277]

Voorzeker, zij die geloven en goede daden doen en het gebed houden en de Zakaat betalen, hun beloning is bij hun Heer en voor hen is geen vrees, noch zullen zij treuren.

[2:278]

O, jij die gelooft, vrees God en doet afstand van de rest van de rente, als je gelovig bent.

[2:279]

Maar indien je dit niet doet, bereidt je dan ten oorlog met God en Zijn boodschapper; indien je berouw hebt is voor u het oorspronkelijke kapitaal: zo zult jij geen onrecht doen, noch zal je onrecht worden aangedaan.

[2:280]

En indien iemand in verlegenheid is, laat er dan uitstel zijn tot het hem past. En wanneer je kwijtscheldt is het beter voor je; wist je het slechts.

[2:281]

En vrees de dag, waarop je tot God zult worden teruggebracht; dan zal aan elke ziel ten volle worden betaald hetgeen zij heeft verdiend; en onrecht zal hen niet worden aangedaan.

[2:282]

O, jij die gelooft, wanneer je van elkander leent voor een vastgestelde periode, schrijft het dan op. Laat een schrijver het naar waarheid in uw bijzijn optekenen en geen schrijver moet weigeren, te schrijven, zoals God hem heeft onderwezen; laat hem daarom schrijven en laat de schuldenaar dicteren en hij moet God, zijn Heer vrezen en niets daaraan afdoen. Maar, indien de schuldenaar weinig verstand heeft, of zwak is, of zelf niet kan dicteren, laat dan zijn zaakwaarnemer eerlijk dicteren. En roept van onder uw mannen twee getuigen en als er geen twee mannen zijn, dan één man en twee vrouwen van degenen, die je als getuigen aanstaan, zodat, wanneer één der twee vrouwen zich zou vergissen, de ene de andere indachtig moge maken. En de getuigen mogen niet weigeren, wanneer zij worden gedaagd. En wordt het schrijven niet moe, of het weinig of veel zij, betreffende de vervaltijd. Dit is in God’s ogen eerder rechtvaardig, het maakt het getuigenis zekerder en weerhoudt je van twijfel. Maar wanneer het contante handel is, die je onderling drijft, zal het geen blaam voor je zijn, als je het niet neerschrijft. En hebt getuigen, wanneer je aan elkander verkoopt en de schrijver en de getuigen mag geen leed worden aangedaan. En indien je zulks doet, zal het zeker overtreding van je zijn. Vrees God. God schenkt je kennis en God weet alle dingen goed.

[2:283]

En indien je op reis bent en geen schrijver vindt, laat er dan een onderpand voor worden gegeven. En indien één uwer de ander iets toevertrouwt, laat dan degene aan wie het toevertrouwd is, het toevertrouwde teruggeven en laat hem God zijn Heer vrezen. Verbergt geen getuigenis; en wie dat wel doet diens hart is zeker zondig en God weet goed, wat je doet.

[2:284]

Aan God behoort wat in de hemelen en wat op de aarde is; en indien je openbaart hetgeen in uw innerlijk is of het verborgen houdt, God zal je er rekenschap voor vragen; dan zal Hij vergeven wie Hij wil en straffen, wie Hij wil. God heeft macht over alle dingen.

[2:285]

Deze boodschapper gelooft in hetgeen hem van zijn Heer is geopenbaard en ook de gelovigen, allen geloven in God, Zijn engelen, Zijn boeken en Zijn boodschappers, zeggende: "Wij maken geen verschil tussen Zijn boodschappers"; en zij zeggen: "Wij hebben gehoord en gehoorzaamd, Heer, wij vragen U vergiffenis en tot U is (onze) terugkeer."

[2:286]

God belast geen ziel boven haar vermogen. Voor haar is wat zij verdient en tegen haar is ook wat zij verdient. "Onze Heer, straf ons niet als wij vergeten of een fout hebben begaan, Heer, en belast ons niet, zoals jij degenen, die vóór ons waren hebt belast; onze Heer belast ons niet met datgene, waarvoor wij de kracht niet hebben (het te dragen), wis onze fouten uit en schenk ons vergiffenis en wees ons barmhartig; U bent onze Meester, help ons daarom tegen het ongelovige volk."

 

Het Huis van Imraan

In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.

[3:1]

Alif Laam Miem.

[3:2]

God! Er is geen God, dan Hij, de Levende, de Zelfbestaande.

[3:3]

Hij heeft u het Boek met de waarheid neergezonden, vervullende, hetgeen er aan voorafgaat en Hij zond voordien de Torah en het Evangelie als leiding voor het volk en Hij heeft het Verschil geopenbaard.

[3:4]

Voorzeker, zij, die de tekenen van God verwerpen, zullen een strenge straf ontvangen; God is machtig, de Heer der Vergelding.

[3:5]

Voorzeker, er is niets op aarde of in de hemelen voor God verborgern.

[3:6]

Hij is het, Die u in de baarmoeder vormt zoals Hij wil; er is geen God dan Hij, de Almachtige, de Alwijze.

[3:7]

Hij is het, Die u het Boek heeft neergezonden; er zijn verzen in, die onoverdrachtelijk zijn, zij vormen de grondslag van het Boek, en er zijn andere (verzen), die zinnebeeldig zijn. Maar degenen in wier hart dwaling is, volgen die, welke zinnebeeldig (bedoeld) zijn en zoeken tweedracht en de verkeerde uitleg. En niemand kent de juiste uitleg dan God en degenen, die vast gegrondvest zijn in kennis, die zeggen: "Wij geloven er in; het geheel is van onze Heer"; en niemand trekt er lering uit, dan zij, die begrip hebben.

[3:8]

Onze Heer, laat ons hart niet afdwalen nadat Gij ons hebt geleid en schenk ons Uw barmhartigheid; waarlijk, U bent de Milddadige.

[3:9]

Onze Heer, Gij bent het, Die de mensen zal verzamelen op de Dag, waaraan geen twijfel is; voorzeker, God breekt de belofte niet."

[3:10]

Voorzeker zullen de bezittingen en kinderen der ongelovigen hun tegen God in het geheel niet baten: dezen zullen brandstof voor het Vuur zijn,

[3:11]

Op de wijze van Pharao’s volk en degenen, die vóór hen waren. Zij verloochenden Onze tekenen, dus strafte God hen voor hun zonden; God is streng in het straffen.

[3:12]

Zeg tot de ongelovigen: "Gij zult worden terneergeslagen en in de hel worden verzameld, dit is een kwade rustplaats.

[3:13]

Voorzeker was er voor u een teken in de twee legers die elkander ontmoetten, het ene leger vechtend voor de zaak van God en het andere ongelovig, dezen zagen de anderen voor hun eigen ogen dubbel zo talrijk als zijzelf. En God versterkt met Zijn hulp, wie Hij wil. Daarin is zeker een les voor hen, die ogen hebben.

[3:14]

Voor de mensen is de liefde tot begeerten schoonschijnend gemaakt, vrouwen, kinderen, stapels goud en zilver, raspaarden, vee en akkers. Dat is de voorziening van het leven dezer wereld, maar God is het, bij Wie het juiste einddoel ligt.

[3:15]

Zeg: "Zal ik u over iets beters inlichten dan over dit alles?" Voor degenen, die God vrezen, zijn er tuinen bij hun Heer, waar doorheen rivieren stromen; daar zullen zij vertoeven en voor hen zijn reine metgezellen, alsmede God’s welbehagen. En God ziet Zijn dienaren.

[3:16]

Hen die zeggen: "Onze Heer, voorzeker hebben wij geloofd, vergeef ons daarom onze zonden en red ons van de straf van het Vuur."

[3:17]

En de geduldigen, de waarachtigen, de gehoorzamen en zij die wel doen en zij die vergiffenis vragen in de morgenstond.

[3:18]

God getuigt, dat er geen God is dan Hij en de engelen en degenen, die kennis bezitten, getuigen dit eveneens, handhavende de rechtvaardigheid: er is geen God dan Hij, de Almachtige, de Alwijze.

[3:19]

Gewis, de ware godsdienst voor God is de Islam. En degenen, aan wie het Boek was gegeven, verschilden eerst onderling uit afgunst, nadat kennis tot hen was gekomen. En wie de tekenen van God verwerpt, (wete) dat God vlug is in het verrekenen.

[3:20]

En zeg wanneer zij met u redetwisten: "Ik, en degenen die mij volgen hebben zich aan God onderworpen." En zeg tot degenen aan wie het Boek is gegeven en tot de onwetenden: "Heb je u onderworpen?" Als zij zich onderwerpen, dan zijn zij op de rechte weg, maar indien zij zich afwenden, dan is uw plicht slechts de duidelijke verkondiging ervan; en God ziet zijn dienaren.

[3:21]

Voorzeker, degenen, die de tekenen van God verwerpen en de profeten ten onrechte doden en ook trachten de mensen te doden welke tot rechtvaardigheid aanmanen, verkondig hun een pijnlijke straf.

[3:22]

Dezen zijn het wier daden in deze wereld en voor het Hiernamaals verloren zijn gegaan; er zal geen hulp zijn voor hen.

[3:23]

Ken je niet degenen, aan wie een gedeelte van het Boek werd gegeven? Zij worden tot het Boek van God geroepen, opdat het onder hen rechter zij; dan wendt zich een gedeelte hunner af terwijl zij afkerig zijn.

[3:24]

Dat komt, doordat zij zeggen: "Het Vuur zal ons slechts voor een luttel aantal dagen deren." En wat zij plachten te verzinnen, heeft hen in hun godsdienst bedrogen.

[3:25]

Hoe zal het dan zijn, wanneer Wij hen verzamelen op de Dag, waarover geen twijfel bestaat en waarop elke ziel voor hetgeen zij verdient ten volle zal worden betaald en hun geen onrecht zal worden aangedaan.

[3:26]

Zeg: "O, God, Heer van het Koninkrijk, Gij geeft heerschappij aan wie Gij wilt en neemt terug van wie Gij wilt. Gij verheft, wie Gij wilt en vernedert, wie Gij wilt. Slechts in Uw hand is het goede. En Gij hebt macht over alle dingen.

[3:27]

Gij doet de nacht in de dag overgaan en de dag in de nacht. En Gij brengt het levende uit het dode voort en Gij brengt het dode uit het levende voort. En Gij geeft onbeperkt aan wie Gij wilt."

[3:28]

Laat de gelovigen geen ongelovigen als vrienden verkiezen boven de gelovigen - en wie dat doet heeft geen deel aan God, tenzij gij u zorgvuldig voor hen hoedt. En God waarschuwt u voor Hemzelf en tot God zullen allen weerkeren.

[3:29]

Zeg: "Of je dat wat in uw hart is verbergt of onthult, God weet het en Hij weet wat in de hemelen en op aarde is. God heeft de macht over alle dingen.

[3:30]

(Gedenkt) de Dag, waarop iedere ziel zich geplaatst zal vinden tegenover het goede dat zij heeft verricht en het kwade dat zij heeft gedaan, dan zal zij wensen dat er een grote afstand ware tussen haar en het kwade. En God waarschuwt u voor Hemzelf. En God is liefderijk jegens Zijn dienaren.

[3:31]

Zeg: "Indien je God liefhebt, volgt mij, God zal u liefhebben en uw zonden vergeven. God is Vergevensgezind, Genadig."

[3:32]

Zeg: "Gehoorzaamt God en de boodschapper", maar als zij zich afwenden, dan heeft God de ongelovigen niet lief.

[3:33]

God verkoos Adam en Noach en de nakomelingen van Abraham en de nakomelingen van Imraan boven de volkeren.

[3:34]

Afstammelingen, de een van de ander. En God is Alhorend, Alwetend.

[3:35]

Toen de vrouw van Imraan zeide: "Ik draag aan U op wat in mijn baarmoeder is, dat het vrij zal zijn (om U te dienen), aanvaard het van mij, Gij bent gewis Alhorend, Alwetend."

[3:36]

Maar, toen zij er van verlost was, zeide zij: "Mijn Heer, ik ben verlost van een meisje." - God wist het beste wat zij voortbracht. "En de man is niet gelijk aan de vrouw. En ik heb haar Maria genoemd en ik stel haar en haar nageslacht onder Uw bescherming tegen Satan, de verworpene."

[3:37]

Daarom nam haar Heer haar (Maria) met welbehagen aan en deed haar goed opgroeien en vertrouwde haar aan Zacharia toe. Telkens, wanneer Zacharia bij haar in de kamer ging, vond hij voedsel bij haar. Hij zeide: "O, Maria, waar heb je dit vandaan?" Zij antwoordde: "Het komt van God." Voorzeker, God geeft volop aan wie Hij wil.

[3:38]

Toen bad Zacharia tot zijn Heer: "Mijn Heer geef mij een rein nageslacht; voorzeker, Gij verhoort het gebed."

[3:39]

En de engelen riepen tot hem, terwijl hij in de kamer stond te bidden: "God geeft u de blijde tijding over Johannes, die God’s woord zal vervullen - en hij zal edel, kuis en een profeet onder de rechtvaardigen zijn.

[3:40]

Hij zeide: "Heer, hoe zal er een zoon voor mij zijn, waar ouderdom al over mij gekomen en mijn vrouw onvruchtbaar is?" Hij antwoordde: "Zo doet God, wat Hij wil."

[3:41]

Hij zeide: "Heer, geef mij een teken." Hij antwoordde: "Uw teken zal zijn, dat je drie dagen slechts door gebaar tot de mensen zult spreken. Gedenk uw Heer vaak en verheerlijk Hem ’s avonds en ’s morgens."

[3:42]

Toen zeiden de engelen: "O, Maria, God heeft u uitverkoren en u gereinigd en u boven de vrouwen aller vollkeren uitverkoren."

[3:43]

O, Maria, wees uw Heer gehoorzaam en werp u neer en aanbid met degenen, die aanbidden.

[3:44]

Dit is een van de tijdingen van het ongeziene, die wij u openbaren. En je was niet bij hen toen zij lootten (om te zien), wie hunner de voogd van Maria zou zijn, noch was je bij hen, toen zij met elkander redetwistten.

[3:45]

Toen de engelen zeiden: "O, Maria, waarlijk, God geeft u blijde tijding door Zijn woord: Zijn naam zal zijn: de Messias, Jezus, zoon van Maria, geëerd in deze wereld en in de volgende en hij zal tot hen behoren die in Gods nabijheid zijn.

[3:46]

En hij zal tot het volk spreken in de wieg en op middelbare leeftijd en hij zal één der rechtvaardigen zijn."

[3:47]

Zij zeide: "Heer, hoe zal ik een zoon hebben, daar geen man mij heeft benaderd?" Hij zeide: "Zo schept God, wat Hij wil. Wanneer Hij iets beslist, zegt Hij daartoe slechts: "Wees" en het wordt.

[3:48]

En Hij zal hem het Boek (de goddelijke Wet) en de Wijsheid en de Torah en het Evangelie onderwijzen.

[3:49]

En hij zal een boodschapper voor de kinderen Israëls zijn. "Ik kom tot u met een teken van uw Heer; ik zal u uit klei de vorm van een vogel maken, dan adem ik daarin en hij zal een vogel worden, door God’s gebod. En ik genees de blinden en de melaatsen en doe de doden herleven en ik deel u mee, wat je zult eten en wat je in uw huizen zult opslaan. Voorzeker, daarin is voor u een teken, indien je gelovigen bent."

[3:50]

Ik kom tot u met een teken van uw Heer bevestigende wat vóór mij was, namelijk, de Torah en om u iets, van wat u was verboden toe te staan; vreest daarom God en gehoorzaamt mij.

[3:51]

Voorzeker, God is mijn Heer en uw Heer; aanbidt Hem daarom, dit is het rechte pad."

[3:52]

Toen Jezus hun (der Israëlieten) ongeloof bemerkte, zeide hij: "Wie zullen mijn helpers zijn terwille van God?" De discipelen antwoordden: "Wij zijn de helpers van God. Wij geloven in God. En getuig je dat wij Moslims zijn."

[3:53]

Onze Heer, wij geloven in hetgeen Gij hebt geopenbaard en volgen deze boodschapper. Schrijf ons onder hen die getuigen.

[3:54]

En zij maakten plannen (tegen Jezus). God maakte ook plannen (tegen hen), maar God voorziet het beste.

[3:55]

Toen God zeide: "O, Jezus, ik zal u doen sterven en u tot Mij; opheffen en u zuiveren van de ongelovigen en zal uw volgelingen tot de laatste dag over hen doen zegevieren die u niet geloven; dan zal uw terugkeer tot Mij zijn en Ik zal onder u rechtspreken over datgeen waarin je verschilde.

[3:56]

Doch de ongelovigen zal Ik in deze wereld en in de volgende streng straffen en zij zullen geen helpers hebben."

[3:57]

De gelovigen die goede werken verrichten zal Ik volle beloning toekennen. Maar God heeft de onrechtvaardigen niet lief.

[3:58]

Dat is hetgeen Wij u van de tekenen en de wijze vermaning meedelen.

[3:59]

Voorzeker, het geval van Jezus is bij God hetzelfde als dat van Adam. Hij (God) schiep hem uit stof en zeide: "Wees" en hij werd.

[3:60]

De waarheid is van uw Heer, behoort daarom niet tot degenen, die twijfelen.

[3:61]

Zou men nu met u over hem (Jezus) redetwisten, nadat de kennis tot u gekomen is, zeg dan: "Kom, laat ons onze kinderen en uw kinderen en onze vrouwen en uw vrouwen en ons volk en uw volk roepen; laat ons daarna vurig bidden en de vloek van God roepen over degenen, die liegen."

[3:62]

Dit is voorzeker de ware uitleg, en er is geen God dan God en waarlijk, Hij is de Almachtige, de Alwijze.

[3:63]

Doch indien zij zich afwenden, God kent de onheilstichters toch goed.

[3:64]

Zeg: "O, mensen van het Boek, komt tot één woord, waarin wij met elkander overeenstemmen: dat wij niemand dan God aanbidden en dat wij niets met Hem vereenzelvigen en dat sommigen onzer geen anderen tot goden nemen, buiten God." Maar, als zij zich afwenden, zegt dan: "Getuigt, dat wij Moslims zijn."

[3:65]

O, mensen van het Boek, waarom redetwist je over Abraham, wanneer de Torah en het Evangelie eerst na hem werden geopenbaard? Wil je dan niet begrijpen?

[3:66]

Ziet, je twist over hetgeen, waarvan je kennis hebt. Waarom twist je dan (eveneens) over hetgeen, waarvan je geen kennis hebt? God weet en je weet niet.

[3:67]

Abraham was noch een Jood, noch een Christen, maar hij was een oprecht Moslim. En hij behoorde niet tot de afgodendienaren.

[3:68]

Voorzeker, zij die Abraham het dichtst nabijkomen, zijn degenen, die hem volgen; en deze profeet en de gelovigen; en God is de Vriend der gelovigen.

[3:69]

Een deel der mensen van het Boek zou u gaarne willen doen dwalen, maar zij doen niemand dwalen dan zichzelf; en zij beseffen het niet.

[3:70]

O, mensen van het Boek, waarom verwerp je de tekenen van God terwijl je er getuige van bent?

[3:71]

O, mensen van het Boek, waarom verwar je de waarheid met de leugen en verbergt de waarheid tegen beter weten in?

[3:72]

En een gedeelte der mensen van het Boek zegt: "Gelooft in hetgeen de gelovigen (Moslirns) is geopenbaard, in de vroege ochtendstond en verwerpt het aan het einde van de dag; misschien keren zij wel terug."

[3:73]

En gelooft niet, behalve in hem, die uw godsdienst belijdt. - Zeg: Voorzeker, de ware leiding is God’s leiding - dat iemand zal worden gegeven, als aan u werd gegeven, anders zullen zij met u redetwisten bij uw Heer." Zeg: "Genade is in God’s hand. Hij schenkt deze aan wie Hij wil". En God is Milddadig, Alwetend.

[3:74]

Hij geeft Zijn genade aan wie Hij wil. God is de Heer van grote genade.

[3:75]

Onder de mensen van het Boek is hij, die, als je hem een schat toevertrouwt, u deze zal teruggeven, en er zijn er onder, die, als je hun een dinar toevertrouwt, deze niet aan u zullen teruggeven, tenzij je er voortdurend om vraagt. Dat komt, omdat zij (de Joden) zeggen: "Wij zijn niet aansprakelijk voor de zaak van de ongeletterden." Daarmee uiten zij tegen beter weten in een leugen tegen God.

[3:76]

Neen, maar wie zijn belofte vervult en vreest - voorwaar, God heeft de godvrezenden lief.

[3:77]

Die een geringe prijs (het wereldse) in ruil nemen voor hun verbond met God en voor hun eed, voor dezen is er geen voordeel in het Hiernamaals en God zal niet tot hen spreken, noch hen aanzien op de Dag des Oordeels, noch zal Hij hen als rein beschouwen en er zal een smartelijke straf voor hen zijn.

[3:78]

En voorzeker, onder hen zijn er, die hun tong verdraaien, terwijl zij het Boek voordragen, opdat je het van het Boek moogt achten, hoewel het niet van het Boek is. En zij zeggen: "Dit is van God," ofschoon het niet van God is en zij uiten een leugen tegen God, tegen beter weten in.

[3:79]

Het betaamt een mens niet, als God hem het Boek en de macht en het profeetschap geeft, dat hij dan tot de mensen zou zeggen: "Weest mijn dienaren buiten God’’; maar (veeleer): "Weest aanbidders van de Heer, daar je het Boek onderwijst en zelf bestudeert."

[3:80]

Noch zal hij u gebieden de engelen en de profeten als goden te aanvaarden. Zou hij u ongeloof bevelen, nadat je Moslims werd?

[3:81]

En toen God met de profeten een verbond sloot, zeide Hij: "Voorwaar, Ik heb u het Boek en de Wijsheid geschonken en daarna zal een boodschapper tot u komen, vervullend hetgeen bij u is, in hem zul je geloven en hem zul je helpen." En Hij zeide: "Heb je bekrachtigd en daarmee Mijn verbond aanvaard?" Zij antwoordden: "Wij bekrachtigen het." Hij zeide: "Getuigt dan en Ik ben met u onder de getuigen."

[3:82]

Maar die zich hierna terugtrekken, (zij) zijn voorzeker de overtreders.

[3:83]

Zoeken zij een godsdienst anders, dan die van God, terwijl al hetgeen in de hemelen en op aarde is zich willens of onwillens aan Hem moet onderwerpen? En tot Hem zullen zij worden teruggebracht.

[3:84]

Zeg: "Wij geloven in God en in hetgeen ons werd geopenbaard en hetgeen werd geopenbaard aan Abraham, Ismaël, Izaäk, Jacob, en de stammen en hetgeen aan Mozes en Jezus en de profeten door hun Heer werd gegeven. Wij maken geen onderscheid tussen wie dan ook van hen. Aan Hem alleen onderwerpen wij ons.

[3:85]

En wie een andere godsdienst zoekt dan de Islam, het zal van hem niet worden aanvaard en hij zal in het Hiernamaals onder de verliezers zijn.

[3:86]

Hoe zal God een volk leiden, dat heeft verworpen, na te hebben geloofd, en de getuigenis te hebben afgelegd dat de boodschapper waarachtig was en nadat de duidelijke bewijzen tot hen waren gekomen? God leidt het onrechtvaardige volk niet.

[3:87]

De vergelding van dezulken is slechts, dat de vloek van God, de engelen en de mensen, op hen rust.

[3:88]

Zij zullen daaronder blijven. Hun straf zal niet worden verlicht, noch zal hun uitstel worden verleend.

[3:89]

Behalve degenen die daarna berouw hebben en zich verbeteren. God is voorzeker Vergevensgezind, Genadevol.

[3:90]

Voorzeker, degenen die terugvallen na te hebben geloofd en dan in ongeloof toenemen: hun berouw zal niet worden aanvaard, dezen zijn de dwalenden.

[3:91]

Degenen die ongelovig zijn en als ongelovigen sterven, van geen hunner zal een aarde vol goud worden aanvaard als hij zich daarmee zou willen vrijkopen. Dezen zijn het wie een smartelijke straf wacht en er zullen voor hen geen helpers zijn.

[3:92]

Gij zult stellig geen goedheid bereiken, tenzij je mededeelt van hetgeen u lief is en wat je ook besteedt. God weet dit eveneens.