Part 16

 

[18:75]

Hij antwoordde: "Zei ik u niet dat je nimmer in staat zoudt zijn mij met geduld te vergezellen?"

[18:76]

Mozes zeide: "Indien ik u wederom iets vraag houd mij dan niet in uw gezelschap, dan hebt gij zeker een verontschuldiging van mijn kant."

[18:77]

Aldus vervolgden zij hun weg totdat zij bij de inwoners ener stad kwamen aan wie zij om eten vroegen, doch dezen weigerden hun gastvrijheid te betonen. Nu vonden zij daar een muur, die op het punt stond in te storten en hij herstelde deze. Mozes zeide: "Indien je wilde, had je er loon voor kunnen vragen."

[18:78]

Hij zeide: "Dit is de scheiding tussen u en mij. Ik zal u thans de verklaring geven van datgene waarvoor je geen geduld kon tonen."

[18:79]

Wat de boot betreft, deze behoorde aan arme lieden die op de rivier werkten, en ik verkoos haar onbruikbaar te maken want achter hen was een koning die alle (goede) schepen met geweld in beslag wilde nemen.

[18:80]

En wat de jongeling betreft, zijn ouders waren gelovigen en wij vreesden dat hij schande over hen zou brengen door zijn opstandigheid en ongeloof.

[18:81]

Derhalve wensten wij dat hun Heer hun in zijn plaats een ander kind zou schenken dat reiner en zachtmoediger zou zijn (dan hij).

[18:82]

En wat de muur betreft, deze behoorde aan twee weesjongens in de stad en daaronder lag hun schat (begraven), hun vader was een rechtvaardig man derhalve behaagde het uw Heer dat zij volwassen zouden worden en dan hun schat zouden opgraven als een genade van uw Heer, en dit alles deed ik niet uit mezelf. Dit is de verklaring van datgene waarvoor je geen geduld kon tonen.

[18:83]

Men vraagt u betreffende Zol-Qarnain. Zeg: "Ik zal u zijn verhaal vertellen."

[18:84]

Wij vestigden zijn macht op aarde en schonken hem de middelen (en het vermogen) alles te volbrengen.

[18:85]

En hij volgde een weg,

[18:86]

totdat hij het verste punt in de richting van de ondergaande zon bereikte, en deze in een bron van modderig water zag ondergaan, waarbij hij een (ongelovig) volk aantrof. Wij zeiden: "O, Zol-Qarnain, bestraf hen of behandel hen met vriendelijkheid."

[18:87]

Hij zeide: "Wat betreft degene die kwaad doet, hem zullen wij straffen; daarna zal hij worden teruggebracht tot zijn Heer die hem straffen zal met een gestrengere straf."

[18:88]

Doch wat hem betreft die gelooft en oprecht handelt, hij zal een goede beloning ontvangen, en Wij zullen hem op Ons bevel alle gemakken verschaffen.

[18:89]

Vervolgens ging hij een andere weg.

[18:90]

Totdat hij het land van de rijzende zon bereikte, en ontdekte dat zij over een volk opging voor hetwelk Wij geen beschutting er tegen hadden verschaft.

[18:91]

Zo was het, en Wij hadden volledig kennis van wat hij bezat.

[18:92]

Vervolgens ging hij weer een andere weg.

[18:93]

Totdat hij tussen twee bergen kwam, waar hij een volk aantrof dat amper een woord verstond.

[18:94]

Zij zeiden: "O Zol-Qarnain, Gog en Magog stichten onheil op aarde, mogen wij u dan schatting betalen mits je een afscheiding tussen hen en ons opricht?"

[18:95]

Hij antwoordde: "De macht waarmee mijn Heer mij heeft bekleed is beter, doch je kunt mij met lichamelijke kracht helpen. Ik zal tussen u en hen een sterke afscheiding oprichten."

[18:96]

Brengt mij blokken ijzer. (Zij deden dit) totdat hij de ruimte tussen de beide rotsen had opgevuld; toen zeide hij: "Blaast." totdat (het ijzer) wit gloeiend werd, nu zeide hij: "Brengt mij gesmolten koper, opdat ik het er overheen giete."

[18:97]

Derhalve waren zij (Gog en Magog) niet (meer) in staat er overheen te klimmen, noch waren zij bij machte er doorheen te graven.

[18:98]

Hij zeide: "Dit is een genade van mijn Heer. Maar wanneer de belofte van mijn Heer vervuld zal worden, zal Hij dit uiteen doen vallen. En de belofte van mijn Heer is werkelijkheid,

[18:99]

En op die Dag zullen Wij sommigen hunner tegen anderen laten opstaan en de bazuin zal worden geblazen. Dan zullen Wij hen allen tezamen verzamelen.

[18:100]

En Wij zullen op die dag de hel aan de ongelovigen tonen.

[18:101]

Wier ogen gesluierd waren voor de herinnering aan Mij, en die zelfs niet konden horen.

[18:102]

Denken de ongelovigen dat zij Mijn dienaren tot beschermers kunnen nemen buiten Mij? Voorwaar Wij hebben de hel bereid tot een onthaal voor de ongelovigen.

[18:103]

Zeg: "Zullen wij u verhalen omtrent degenen die het grootste verlies in hun werken zullen lijden?"

[18:104]

Diegenen, wier streven gericht is op het leven dezer wereld en denken dat zij een bijzonder goed werk verrichten,

[18:105]

Dezen zijn het die de tekenen van hun Heer en de ontmoeting met Hem verwerpen. Derhalve zijn hun werken verloren gegaan en op de Dag der Verrijzenis zullen Wij geen weegschaal voor hen oprichten.

[18:106]

De hel is hun beloning wegens hun ongeloof en de spot die zij met Mijn Tekenen en Mijn boodschappers bedreven.

[18:107]

Voorwaar, de gelovigen die goede werken doen, zullen de tuinen van het Paradijs tot onthaal hebben.

[18:108]

Daarin zullen zij vertoeven en zij zullen niet wensen daaruit weg te gaan.

[18:109]

Zeg: "Al ware de oceaan inkt voor de Woorden van mijn Heer, zo zou de oceaan zijn uitgeput eer de Woorden van mijn Heer ten einde komen - zelfs al zouden Wij er evenveel ter aanvulling toevoegen."

[18:110]

Zeg: "Ik ben slechts een mens gelijk gij, doch mij wordt geopenbaard dat uw God slechts één God is. Laat daarom degene, die op de ontmoeting met zijn Heer hoopt, goede daden verrichten en bij de aanbidding van zijn Heer niemand anders met Hem vereenzelvigen."

 

Maria

In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.

[19:1]

Kaaf, Haa, Jaa, ’Ain, Saad.

[19:2]

Dit is een vermelding van de barmhartigheid van uw Heer, betoond aan Zijn dienaar, Zacharia.

[19:3]

Toen hij zijn Heer in het verborgene aanriep,

[19:4]

Sprak hij: "Mijn Heer, het gebeente in mij is zwak geworden en mijn hoofd glanst met grijze haren, niettemin ben ik niet wanhopig, mijn Heer, bij mijn aanroep tot U."

[19:5]

Maar ik vrees mijn bloedverwanten na mij; mijn vrouw is onvruchtbaar, geef mij een opvolger van U.

[19:6]

Opdat hij mij en het Huis van Jacob tot erfgenaam moge zijn. En maak hem, mijn Heer, U welgevallig.

[19:7]

(God antwoordde) "O Zacharia, Wij brengen u blijde tijding omtrent een zoon wiens naam Jahja (Johannes) zal zijn. Wij hebben voordien niemand aan hem gelijk gemaakt."

[19:8]

Hij Sprak: "Mijn Heer, hoe kan mij een zoon geworden, terwijl mijn vrouw onvruchtbaar is en ik de uiterste grens des ouderdoms heb bereikt?"

[19:9]

Hij Sprak: "Het zij zo, Uw Heer zegt: ’Het is gemakkelijk voor Mij, Ik heb u voordien geschapen toen je niets waart.’"

[19:10]

Hij Sprak: "Mijn Heer, geef mij een teken." (God) zei: "Uw teken is dat je voor drie opeenvolgende dagen en nachten tot niemand zult spreken."

[19:11]

Aldus kwam hij uit de kamer tot zijn volk en beduidde hen God in de morgen en in de avond te verheerlijken.

[19:12]

O Jahja (Johannes), houd u krachtig aan het Boek. Wij schonken hem wijsheid, terwijl hij nog een kind was,

[19:13]

En zachtmoedigheid van Ons en reinheid. En hij was vroom,

[19:14]

Vriendelijk en goed voor zijn ouders. En hij was trots noch opstandig.

[19:15]

Vrede was met hem op de dag zijner geboorte, en op zijn sterfdag, en zal eveneens met hem zijn op de dag waarop hij weer tot leven zal worden gewekt.

[19:16]

En vermeld Maria in het Boek. Toen zij zich van haar volk terugtrok in een op het Oosten uitziende plaats,

[19:17]

En zich aan hun blikken onttrok, zonden Wij Onze engel tot haar en hij verscheen aan haar in de gestalte van een volmaakte man.

[19:18]

Zij Sprak: "Ik neem mijn toevlucht tot de Barmhartige tegen u, laat mij met rust, als je (God) vreest."

[19:19]

Hij antwoordde: "Ik ben slechts een boodschapper van uw Heer om u de geboorte van een reine zoon aan te kondigen."

[19:20]

Zij Sprak: "Hoe kan ik een zoon ontvangen terwijl geen man mij heeft aangeraakt en ik evenmin onkuisheden heb bedreven?"

[19:21]

Hij Sprak: "Het is zo naar uw Heer zegt, ’het is gemakkelijk voor Mij,’" opdat Wij hem tot een teken voor de mensen maken, een genade Onzerzijds; het is een besloten zaak."

[19:22]

En zij ontving hem en trok zich met hem terug in een ver afgelegen oord.

[19:23]

En de smarten der bevalling dreven haar naar de voet van een palmboom. Zij Sprak: "O, liever zou ik vóór dit geschiedde gestorven en in de vergetelheid geraakt zijn."

[19:24]

Dan riep (Gods boodschapper) haar van beneden toe, zeggende: "Treur niet. Uw Heer heeft een beekje aan uw voet doen ontstaan;"

[19:25]

En schud de stam van de palmboom naar u toe, deze zal verse, rijpe dadels op u doen neervallen;

[19:26]

Eet en drink en koel uw oog. En indien je iemand ziet, beduid hem dan: ’Ik heb de Barmhartige gelofte gedaan te vasten; derhalve zal ik heden met niemand spreken.’

[19:27]

Uiteindelijk bracht zij het kind tot haar volk. Dat sprak: "O Maria, je hebt iets vreemds meegebracht."

[19:28]

O Zuster van Aäron, uw vader was geen verdorven man noch was uw moeder losbandig.

[19:29]

Dan wees zij naar het kind. Zij zeiden: "Hoe kunnen wij tot een wiegekind spreken?"

[19:30]

Hij (Jezus) Sprak: "Ik ben een dienaar van God. Hij heeft mij het Boek gegeven en mij tot een profeet gemaakt;"

[19:31]

Hij heeft mij gezegend waar ik ook ben; en heeft mij het gebed en het geven van aalmoezen opgelegd zolang ik leef.

[19:32]

En dat ik gehoorzaam zou zijn jegens mijn moeder. Hij heeft mij noch een onderdrukker, noch een slecht mens gemaakt.

[19:33]

Vrede was met mij op de dag van mijn geboorte en zal met mij zijn op de dag van mijn dood en evenzo op de dag dat ik ten leven zal worden opgewekt.

[19:34]

Aldus was Jezus, de zoon van Maria. En (dit is) het ware woord waaraan zij twijfelen.

[19:35]

Het past niet bij God Zich een zoon te verwekken, Heilig is Hij. Wanneer Hij een beslissing neemt, zegt Hij daartoe slechts: "Wees", en het "is".

[19:36]

Voorwaar, God is mijn Heer en uw Heer. Aanbidt Hem derhalve, dit is de rechte weg.

[19:37]

Doch (sommige) partijen verschillen (hierover) onderling van mening; maar wee de ongelovigen bij hun aanwezigheid op de grote Dag.

[19:38]

Hoe helder zal hun horen en hun zien zijn op die Dag wanneer zij tot Ons zullen komen. Waarlijk, de onrechtvaardigen zijn in duidelijke dwaling.

[19:39]

En waarschuw hen voor de Dag der Smart wanneer het oordeel zal worden geveld. Thans zijn zij achteloos en geloven niet.

[19:40]

Wij zijn het, Die de aarde en alles wat zich daarop bevindt zullen erven en tot Ons zullen zij worden teruggebracht.

[19:41]

En vermeld Abraham in het Boek. Hij was een waarheidslievend profeet.

[19:42]

Toen hij tot zijn vader Sprak: "O mijn vader, waarom aanbidt je hetgeen hoort noch ziet, noch u op enigerlei wijze kan baten?"

[19:43]

O mijn vader, er is inderdaad kennis tot mij gekomen die niet tot u is gekomen, volg mij daarom, ik zal u naar een pad leiden dat effen en recht is.

[19:44]

O mijn vader, dien Satan niet want Satan is weerspannig tegen de Barmhartige;

[19:45]

O mijn vader, ik vrees dat de straf van de Barmhartige u zal treffen en dat gij dan een gezel van Satan zult worden,

[19:46]

Antwoordde hij: "Verzaakt gij mijn goden, o Abraham? Indien gij niet ophoudt, zal ik u zeker uitbannen. Laat mij een tijd met rust."

[19:47]

Abraham Sprak: "Vrede zij met u. Ik zal mijn Heer om vergiffenis voor u smeken. Hij is mij inderdaad genadig."

[19:48]

En ik zal mij verre houden van u en van hetgeen je nevens God aanroept, en ik zal tot mijn Heer bidden; waarschijnlijk zal ik in mijn gebed tot mijn Heer niet worden teleurgesteld.

[19:49]

Toen hij zich van hen en van hetgeen zij nevens God aanbaden, had losgemaakt, schonken Wij hem Isaäc en Jacob en maakten elk hunner profeet.

[19:50]

En Wij schonken hun Onze barmhartigheid en een verheven en goede naam.

[19:51]

En vermeld Mozes in het Boek. Voorwaar hij was een uitverkorene, boodschapper en profeet.

[19:52]

Wij riepen hem van de rechter zijde van de Berg (Sinaï), en deden hem tot Ons naderen om met hem te spreken.

[19:53]

En Wij schonken hem, door Onze barmhartigheid zijn broeder Aäron als profeet en helper.

[19:54]

En gedenk Ismaël in het Boek. Hij was getrouw aan zijn belofte En hij was (eveneens) een boodschapper - profeet.

[19:55]

Hij placht zijn volk gebeden en aalmoezen aan te bevelen en zijn Heer had welbehagen in hem.

[19:56]

En vermeld Idries in het Boek Hij was een waarheidslievend profeet.

[19:57]

En Wij verhieven hem tot een hoge plaats.

[19:58]

Dezen zijn het over wie God Zijn zegeningen heeft uitgestort; namelijk de profeten van het nageslacht van Adam en van degenen die Wij met Noach droegen (in de ark) en van het nageslacht van Abraham en Israël; en zij behoren tot degenen die Wij leidden en uitverkoren. Toen de tekenen van de Weldadige hun werden voorgelezen vielen zij buigend en wenend neder.

[19:59]

Hen volgden de bozen op, die het gebed verwaarloosden, en hun hartstochten gehoor gaven. Weldra zullen zij hun ondergang tegemoet gaan.

[19:60]

Maar zij die berouw hebben en geloven en goede werken verrichten, zullen het paradijs binnengaan en zij zullen geenszins schade lijden.

[19:61]

Tuinen der eeuwigheid, dat is een belofte van het Onzienlijke, welke de Barmhartige aan Zijn dienaren heeft gedaan. Voorwaar, Zijn belofte zal zeker worden vervuld.

[19:62]

Zij zullen daarin geen ijdel gesprek horen: slechts "vrede", en ’s morgens en ’s avonds zullen zij hun levensonderhoud ontvangen.

[19:63]

Aldus is het paradijs dat Wij als erfenis geven aan Onze dienaren, die rechtvaardig zijn.

[19:64]

Wij (engelen) dalen slechts neder op bevel van uw Heer. Aan Hem behoort al hetgeen vóór ons is en al hetgeen achter ons is en al hetgeen er tussen ligt; en uw Heer vergeet nimmer.

[19:65]

Hij is de Heer der hemelen en der aarde en al hetgeen hier tussen is. Dien Hem derhalve en wees volhardend in Zijn aanbidding. Kent gij Zijn gelijke?

[19:66]

En de mens zegt: "Zal ik wanneer ik dood ben, dan tot leven worden terug gebracht?"

[19:67]

Herinnert de mens zich dan niet dat Wij hem voorheen hebben geschapen toen hij nog niets was?

[19:68]

En bij uw Heer, Wij zullen hen en de duivelen zeker verzamelen: dan zullen Wij hen op de knieën rondom de hel plaatsen.

[19:69]

Dan zullen Wij zeker uit elke groep diegenen onder hen uitkiezen die het opstandigst waren tegen de Weldadige.

[19:70]

En voorzeker, Wij weten het best wie onder hen het meest verdienen daarin te branden.

[19:71]

Er is niemand onder u of hij zal er toe komen - dit is een door uw Heer vastgesteld besluit.

[19:72]

Dan zullen Wij de rechtvaardigen redden en de bozen op hun knieën daarin achterlaten.

[19:73]

En wanneer Onze duidelijke tekenen aan hen worden voorgehouden zeggen de ongelovigen tot de gelovigen: "Welke van de twee partijen neemt de beste plaats in en welke is beter als kring?"

[19:74]

Hoevele geslachten hebben Wij niet vóór hen verdelgd, die een groter bezit hadden en een beter uiterlijk!

[19:75]

Zeg: "De Weldadige geeft degenen die dwalen uitstel totdat zij zullen zien hetgeen waarmee zij worden bedreigd, - zij het de kastijding of het Uur - daarna zullen zij weten wie de slechtste plaats inneemt en wie zwakkere strijdkrachten heeft.

[19:76]

En God vermeerdert leiding voor degenen die leiding volgen. De blijvende goede werken geven een betere beloning en (vormen) de beste toevlucht bij uw Heer.

[19:77]

Hebt gij hem dan gezien die Onze tekenen verwerpt en zegt: "Mij zullen zeker rijkdommen en kinderen worden geschonken?"

[19:78]

Heeft hij toegang tot het Onzienlijke gehad of heeft hij een belofte uit de hand van de Weldadige ontvangen?

[19:79]

Neen, hetgeen hij zegt tekenen Wij aan en Wij zullen de straf voor hem vermeerderen.

[19:80]

En Wij zullen al hetgeen waarover hij spreekt erven en hij zal alleen tot Ons komen.

[19:81]

Zij hebben andere goden naast God genomen, opdat dezen een bron van macht voor hen mogen zijn.

[19:82]

Stellig niet! Integendeel zij (de afgoden) zullen hun aanbidding ontkennen en hun tegenstanders blijken te zijn.

[19:83]

Ziet gij niet dat Wij duivelen over de ongelovigen hebben losgelaten om hen aan te sporen?

[19:84]

Wees daarom niet gehaast tegenover hen, Wij zullen voor hen de juiste (vergelding) voorbereiden.

[19:85]

Ten dage waarop Wij de godvrezenden in groepen zullen verzamelen tot de Barmhartige.

[19:86]

Zullen Wij de schuldigen als een dorstige kudde naar de hel drijven.

[19:87]

Zij zullen geen voorspraak hebben behalve degenen die van de Weldadige een belofte hebben ontvangen.

[19:88]

En zij zeggen: "De Barmhartige heeft zich een zoon genomen."

[19:89]

Gij hebt voorzeker een lastering uitgesproken.

[19:90]

De hemelen dreigen vaneen te scheuren, en de aarde te splijten en de bergen in stukken te vallen.

[19:91]

Daar zij aan de Barmhartige een zoon hebben toegekend.

[19:92]

Terwijl de Barmhartige te verheven is om een zoon te hebben.

[19:93]

Er is niemand in de hemelen en op de aarde die niet als een dienaar tot de Barmhartige zal komen.

[19:94]

Voorwaar, Hij kent hen en heeft hen allen precies geteld.

[19:95]

En op de Dag der Opstanding zal elk hunner alleen tot Hem komen.

[19:96]

Degenen die geloven en goede daden doen - aan hen zal de Barmhartige liefde betonen.

[19:97]

Aldus hebben Wij hem (de Koran) gemakkelijk voor uw tong gemaakt, opdat je er mede goede tijdingen aan de godvruchtigen moogt geven en een twistziek volk er door moogt waarschuwen.

[19:98]

EEn hoevele geslachten hebben Wij vóór hen niet vernietigd? Kunt gij een enkeling hunner zien of een voetstap van hen horen?

 

Taa Haa

In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.

[20:1]

Taa Haa.

[20:2]

Wij hebben u de Koran niet geopenbaard opdat je ongelukkig zou worden.

[20:3]

Doch als een vermaning voor hem die (God) vreest.

[20:4]

Een openbaring van Hem, Die de aarde en de verheven hemelen heeft geschapen.

[20:5]

De Barmhartige, Die Zich neerzette op de Troon.

[20:6]

Hem behoort al hetgeen in de hemelen en op aarde is, eveneens hetgeen er tussen ligt en hetgeen zich onder de grond bevindt.

[20:7]

Of je het woord luid verkondigt (of fluistert), Hij kent het geheime en verborgene.

[20:8]

God, - er is geen God dan Hij. Hij heeft de schoonste eigenschappen.

[20:9]

Heb je de geschiedenis van Mozes gehoord?

[20:10]

Toen hij een vuur zag, zei hij tot de zijnen: "Blijft hier, ik bespeur een vuur; misschien zal ik u daarvan een vuurbrand kunnen brengen of door het vuur de weg vinden."

[20:11]

En toen hij het (vuur) naderde werd hij aangeroepen: "O Mozes".

[20:12]

Voorwaar, Ik ben uw Heer, ontdoe u van uw schoeisel; want U bent in de heilige vallei van Towa.

[20:13]

Ik heb u uitverkoren; luister dus naar hetgeen wordt geopenbaard.

[20:14]

Voorwaar, Ik ben God; er is geen God behalve Ik, aanbid Mij derhalve en verricht het gebed tot Mijn gedachtenis.

[20:15]

Zie, het Uur komt. Ik zal het onthullen opdat elke ziel de beloning zal ontvangen waarnaar zij streeft.

[20:16]

Laat degene die er niet in gelooft en zijn eigen neigingen volgt, u er niet van afwenden; anders zoudt gij verloren gaan.

[20:17]

En wat hebt gij in uw rechter hand, O Mozes?

[20:18]

Hij antwoordde: "Dit is mijn staf waarop ik leun, en waarmee ik bladeren afsla voor mijn kudde; ik gebruik hem ook voor andere doeleinden."

[20:19]

Hij zei: "Werp hem neer o Mozes."

[20:20]

Dus wierp hij hem neer, en zie, het was een kronkelende slang.

[20:21]

God zei: "Raap hem op en vrees niet. Wij zullen hem in zijn vroegere staat herstellen."

[20:22]

En leg uw hand onder uw arm, zij zal wit worden zonder ziekte. Nog een teken (is dit)!

[20:23]

Opdat Wij u Onze grotere tekenen mogen tonen.

[20:24]

Ga naar Pharao; hij heeft inderdaad de perken overschreden.

[20:25]

Hij zei: "Mijn Heer, verruim mijn borst,"

[20:26]

En maak mij mijn taak lichter,

[20:27]

En ontdoe de knoop in mijn tong,

[20:28]

Opdat zij (de mensen) mijn woorden mogen verstaan,

[20:29]

Geef mij een helper uit mijn familie,

[20:30]

Aäron, mijn broeder;

[20:31]

Vergroot mijn kracht door hem,

[20:32]

En laat hem mijn arbeid delen,

[20:33]

Opdat wij U veel mogen verheerlijken,

[20:34]

En U zeer indachtig mogen zijn.

[20:35]

Voorzeker Gij doorziet ons.

[20:36]

God zei: "Uw verzoek is ingewilligd, o Mozes."

[20:37]

En bij een andere gelegenheid bewezen Wij u ook een gunst.

[20:38]

Toen Wij uw moeder openbaarden:

[20:39]

’Plaats hem in het kistje en werp dit in de rivier, dan zal de rivier het op de oever werpen, zodat een vijand van Mij en van hem, hem zal opnemen’. En Ik omhulde u met Mijn liefde; opdat gij zoudt worden grootgebracht voor Mijn oog.

[20:40]

Toen uw zuster voorbijkwam en zei: ’Zal ik u iemand noemen die hem zal verzorgen?’ Aldus schonken Wij u terug aan uw moeder opdat haar oog zou worden verfrist en zij niet zou treuren. En je doodde een man, doch Wij verlosten u van smart. En Wij beproefden u op verschillende manieren. En je vertoefde jaren te midden van het volk van Midian. Dan ben jij, o Mozes, herwaarts gekomen zoals besloten was.

[20:41]

En Ik heb u uitverkoren voor Mijzelf.

[20:42]

Gaat, jij en jouw broed, met Mijn tekenen, en verwaarloost niet Mijner indachtig te zijn.

[20:43]

Gaan jullie allebei tot Pharao, want hij is alle perken te buiten gegaan.

[20:44]

Doch spreekt tot hem op welwillende wijze, opdat hij er lering uit moge trekken, of vrezen."

[20:45]

Zij antwoordden: "Onze Heer, wij vrezen dat hij tegenover ons gewelddadig zal zijn of opstandig zal worden."

[20:46]

Hij (God) zei: "Vreest niet, want Ik ben met u. Ik hoor en Ik zie."

[20:47]

Gaat dus naar hem toe en zegt: ’Wij zijn de boodschappers van uw Heer; laat derhalve de kinderen van Israël met ons weggaan, en doe hun geen leed aan. Wij hebben u, voorwaar, een teken gebracht van uw Heer; vrede rust op hem die de leiding volgt;’

[20:48]

’Het is ons geopenbaard dat kastijding zal komen over hem, die loochent en zich afwendt.’

[20:49]

Pharao zei: "Wie is uw Heer, o Mozes?"

[20:50]

Hij antwoordde: "Onze Heer is Hij, Die aan alles een eigen vorm gaf en het daarna leidde."

[20:51]

Hij (Pharao) zei: "Hoe staat het met vroegere geslachten?"

[20:52]

De kennis daarvan is bij mijn Heer in een Boek. Mijn Heer dwaalt, noch vergeet, zei Mozes.

[20:53]

Hij is het Die u de aarde heeft gegeven tot een wieg en wegen voor u heeft doen ontstaan en Die regen doet neerdalen uit de hemel, waardoor Hij allerlei planten voortbrengt.

[20:54]

(Zeggende): "eet hiervan en weidt uw vee." Voorwaar, hierin liggen tekenen voor degenen die verstand bezitten.

[20:55]

Uit de aarde hebben Wij u geschapen en daarin zullen Wij u doen terugkeren en daaruit zullen Wij u weer opwekken."

[20:56]

En Wij toonden (Pharao) Onze tekenen, doch hij loochende deze en weigerde deze (te geloven).

[20:57]

Hij zei: "Zijt gij tot mij gekomen, o Mozes, om ons door uw toverkunst uit ons land te verdrijven?"

[20:58]

Voorzeker, wij zullen gelijkwaardige toverkunst tegenover (de uwe) stellen; maak derhalve een afspraak met ons die wij noch gij zullen verzuimen na te komen op een plaats (voor beiden) gelijk.

[20:59]

Hij zei: "Uw afspraak zal plaats vinden op de dag van het feest en laat het volk bijeenkomen in de voormiddag."

[20:60]

Daarop trok Pharao zich terug en stelde zijn plan vast en kwam vervolgens (op de bijeenkomst).

[20:61]

Mozes zei tot hen: "Wee u; verzint geen leugen over God, anders zal Hij u door een kastijding verdelgen. Hij die een leugen verzint, slaagt nimmer."

[20:62]

Vervolgens redetwistten zij (de tegenstanders) onder elkander over hun aangelegenheden en pleegden geheim overleg.

[20:63]

Zij zegden: "Deze twee zijn zeker tovenaars die u met behulp van hun toverkunst uit uw land wensen te verdrijven en uw schone kultuur te vernietigen."

[20:64]

Beraamt derhalve uw plan en treedt dan eensgezind naar voren. En voorwaar hij die op deze dag zegeviert, zal zeker slagen.

[20:65]

Zij zeiden: "O Mozes, werpt gij, of zullen wij de eersten zijn om te werpen?"

[20:66]

Hij zei: "Neen, werpt gij." Dan ziet, het scheen hem wegens hun toverkunst toe, dat hun koorden en staven zich voortbewogen.

[20:67]

En Mozes sloeg de angst om het hart.

[20:68]

Wij zeiden: "Vrees niet, want U bent de overwinnaar."

[20:69]

Werp hetgeen in uw rechter hand is; het zal wat zij hebben voortgebracht verslinden, want hetgeen zij hebben gemaakt is slechts toverkunst. En een tovenaar slaagt nooit waar hij ook moge komen.

[20:70]

En de tovenaars werden plat ter aarde geworpen, zich neerbuigend. Zij zeiden: "Wij geloven in de Heer van Aäron en Mozes."

[20:71]

Pharao zei tot hen: "Gelooft gij in Hem eer ik u daartoe verlof geef? Hij moet uw meester zijn die u in de toverkunst heeft onderwezen. Daarom zal ik uw handen en voeten aan de tegenovergestelde kant afhakken en ik zal u voorzeker aan de stammen van palmbomen kruisigen; en je zult met zekerheid weten wie van ons gestrenger en langduriger is in het straffen."

[20:72]

Zij zeiden: "In geen geval zullen wij u verkiezen boven de duidelijke tekenen die tot ons zijn gekomen, en boven Hem Die ons geschapen heeft. Doet derhalve wat je wilt; je kunt alleen over het leven dezer wereld beslissen."

[20:73]

Voorzeker, wij hebben geloofd in onze Heer opdat Hij ons onze zonden en de tovenarij die je ons hebt gedwongen te bedrijven, moge vergeven. God is de Beste, de Bestendigste.

[20:74]

Voorwaar hij die tot zijn Heer komt als schuldige, hem wacht de (straf der) hel: hij zal daarin sterven noch leven.

[20:75]

Doch die als gelovigen tot Hem komen en goede werken hebben verricht, zullen de hoogste graden der gelukzaligheid ontvangen.

[20:76]

Tuinen der eeuwigheid waar doorheen rivieren stromen en waarin zij voor eeuwig zullen vertoeven. En dat is de beloning dergenen die zich louteren.

[20:77]

Wij openbaarden Mozes: "Voer Mijn dienaren weg in de nacht en baan voor hen een droge weg door de zee. Gij behoeft niet te vrezen, dat je zult worden ingehaald, noch zult gij angstig zijn."

[20:78]

Alsdan achtervolgde hen Pharao met zijn leger en toen overspoelde de zee hen allen.

[20:79]

En Pharao voerde zijn volk op een dwaalspoor, hij leidde hen niet op de rechte weg.

[20:80]

O kinderen van Israël, Wij bevrijdden u van uw vijand en Wij gingen met u een verbond aan, aan de rechter zijde van de Berg (Sinaï) en zonden manna en kwartels op u neer.

[20:81]

Eet van de goede dingen die Wij u hebben verschaft en overtreedt niet hier in, anders zal Mijn toorn op u neerdalen en degene op wie Mijn toorn neerdaalt gaat ten onder.

[20:82]

Maar voorzeker, Ik ben Vergevensgezind jegens hem die berouw heeft en gelooft en het goede doet en het richtsnoer volgt.

[20:83]

En wat heeft u van uw volk haastig doen weggaan, o Mozes?

[20:84]

Hij zei: "Zij volgen in mijn spoor, en ik heb mij tot U gehaast, Mijn Heer, opdat Gij welbehagen in mij moogt hebben."

[20:85]

(God) zei: "Wij hebben uw volk in uw afwezigheid beproefd en Saamiri heeft hen misleid."

[20:86]

Mozes keerde daarop verontwaardigd en bedroefd tot zijn volk terug. Hij zei: "O mijn volk, heeft uw Heer u dan geen schone belofte gedaan? Kwam de vastgestelde tijd u dan te lang voor, of verlangde je dat de toorn van uw Heer op je zou neerdalen dat je jouw belofte aan mij hebt gebroken?"

[20:87]

Zij antwoordden: "Wij hebben niet uit eigen beweging onze belofte aan u gebroken, doch wij waren belast met een lading sieraden van het volk, derhalve wierpen wij deze weg, en dat heeft Saamiri voorgesteld."

[20:88]

Dan maakte deze voor het volk een kalf - een beeld, dat een loeiend geluid voortbracht. En men zei: "Dit is uw God en de God van Mozes," doch hij is hem vergeten.

[20:89]

Konden zij dan niet zien dat het (kalf) hun geen antwoord gaf en geen macht had om hun kwaad of goed te doen?

[20:90]

En inderdaad had Aäron reeds tot hen gezegd: "O mijn volk, voorzeker U bent daarmee op de proef gesteld. Voorwaar uw Heer is de Barmhartige; volgt mij derhalve en gehoorzaamt mijn bevel."

[20:91]

Zij antwoordden: "Wij zullen in geen geval ophouden het (kalf) te aanbidden voordat Mozes tot ons is teruggekeerd."

[20:92]

Hij (Mozes) zei: "O Aäron, wat belette u, toen je hen zag dwalen,"

[20:93]

Mij te volgen? Hebt je dan mijn gebod veronachtzaamd?"

[20:94]

Hij antwoordde: "O zoon van mijn moeder, grijp mij niet bij mijn baard noch bij mijn hoofd." Ik was beducht dat je zou zeggen: ’Gij hebt een scheuring teweeg gebracht onder de kinderen van Israël en hebt niet op mijn woord gewacht.’"

[20:95]

Hij (Mozes) zei: "En wat hebt jij te zeggen, o Saamiri?"

[20:96]

Hij zei: "Ik zag wat zij niet konden zien. Ik volgde de voetstappen van de boodschapper naar mijn beste vermogen, doch dat heb ik thans opgegeven. Aldus heeft. mijn ziel het voor mij vergemakkelijkt."

[20:97]

Mozes zei: "Ga dan heen, gedurende heel uw leven zul je zeggen: ’Raak mij niet aan,’ en bovendien is er voor u een straf (bereid) waaraan je niet zult ontkomen. Aanschouw thans uw god waarvan je een toegewijd aanbidder was geworden. Wij zullen hem verbranden en daarna in zee strooien."

[20:98]

Uw God is slechts God, naast Wie er geen God is. Hij omvat alle dingen in Zijn kennis.

[20:99]

Zo vermeldden Wij u (Mohammed) de tijdingen van het voorafgaande, waarin Wij u een vermaning Onzerzijds hebben gegeven.

[20:100]

Wie zich er van zal afwenden zal op de Dag der Opstanding de last hiervan dragen.

[20:101]

Daaronder zullen zij blijven en deze last zal voor hen op de Dag der Herrijzenis ondraaglijk worden.

[20:102]

De Dag waarop de bazuin zal worden geblazen zullen Wij de zondigen bijeenverzamelen en hun ogen zullen zonder licht zijn.

[20:103]

Zij zullen met elkander op zachte toon spreken en zeggen: "U bent slechts tien (dagen) gebleven."

[20:104]

Wij weten wat zij zullen zeggen wanneer de beste hunner beweert: "U bent slechts één dag gebleven."

[20:105]

Zij (de ongelovigen) vragen u betreffende de bergen. Zeg: "Mijn Heer zal ze verpulveren."

[20:106]

En Hij zal haar (de aarde) als een lege vlakte laten.

[20:107]

Waarop gij generlei inzinking of verhoging zult zien.

[20:108]

Op die Dag zullen zij de oproeper volgen, die recht op zijn doel afgaat; alle stemmen zullen voor de Barmhartige worden verzacht en je zult een gedempt geluid gefluistere horen.

[20:109]

Op die Dag zal voorspraak niet van nut zijn behalve van hem aan wie de Barrnhartige verlof geeft en wiens woord Hem welgevallig is.

[20:110]

Hij weet al hetgeen vóór hen en al hetgeen achter hen is, maar zij kunnen het met hun kennis niet omvatten.

[20:111]

Alle gezichten zullen zich verootmoedigen in tegenwoordigheid van de Levende, de Uitzichzelf - Bestaande. Voorzeker, hij die ongerechtigheid begaat zal verloren gaan.

[20:112]

Maar hij die goede werken verricht en gelovig is, behoeft geen ongerechtigheid of verlies te vrezen.

[20:113]

Aldus hebben Wij het (Boek) als een duidelijke Koran neergezonden en Wij hebben daarin duidelijk waarschuwingen herhaaldelijk uiteengezet, opdat men (God) moge vrezen en opdat het hen tot nadenken moge brengen.

[20:114]

Verheven zij God, de Ware Koning. En haast u niet met de Koran eer de openbaring er van aan u voltooid is en zeg: "O mijn Heer, doe mij toenemen in kennis."

[20:115]

En waarlijk wij gaven voorheen Adam een bevel, doch hij vergat het en Wij vonden in hem geen voornemen daartoe.

[20:116]

En toen Wij tot de engelen zeiden: "Bewijst Adam eer," bewezen zij allen eer, doch niet Iblies. Hij weigerde.

[20:117]

Daarom zeiden Wij: "O Adam, deze is voor u en uw vrouw een vijand; laat hij u derhalve niet uit de tuin verdrijven, anders zal je ongelukkig worden."

[20:118]

(Daarin is voorraad voor u) opdat je er niet zult hongeren noch naakt zult zijn.

[20:119]

En dat je er geen dorst zult lijden noch zult blootgesteld zijn aan de hitte van de zon.

[20:120]

Doch Satan fluisterde hem kwaad in, hij zei: "O Adam, zal ik u voeren tot de Boom der Eeuwigheid, en een koninkrijk dat nimmer zal vergaan?"

[20:121]

Zo aten beiden er van, waardoor hun schaamte hun duidelijk werd en zij zich begonnen te bekleden met bladeren uit de tuin. En Adam was ongehoorzaam aan het gebod van zijn Heer, derhalve leed hij.

[20:122]

Alsdan verkoos zijn Heer hem, vergaf hem en leidde hem.

[20:123]

Hij (God) zei: "Gaat allen tezamen hier vandaan, want je zult elkander tot vijanden zijn. En indien er leiding van Mij tot u komt dan zal een ieder die Mijn leiding volgt, noch dwalen noch ongelukkig zijn."

[20:124]

Doch degene die zich van Mijn gedachtenis zal afwenden, zal in benarde omstandigheden leven en op de Dag der Opstanding zullen Wij hem blind doen opstaan."

[20:125]

Hij zal zeggen: "Mijn Heer waarom hebt Gij mij blind doen opstaan, terwijl ik kon zien?"

[20:126]

God zal zeggen: "Aldus kwamen Onze tekenen tot u en je hebt er geen acht op geslagen en insgelijks zal op deze Dag op u geen acht worden geslagen."

[20:127]

Op deze wijze vergelden Wij hem die buitensporig is en niet gelooft in de tekenen van zijn Heer; en de straf van het Hiernamaals is zeker gestrenger en langer van duur.

[20:128]

Is het hun (bewoners van Mekka) dan niet duidelijk hoevele geslachten Wij v??r hen hebben verdelgd, in wier woonplaatsen zij wandelen? Voorwaar, daarin liggen tekenen voor degenen die met rede zijn begaafd.

[20:129]

En ware het niet om een woord dat reeds van uw Heer was uitgegaan over een vastgestelde termijn, dan zou de straf al gekomen zijn.

[20:130]

Verdraag (Mohammed) lijdzaam hetgeen zij zeggen en verheerlijk uw Heer met de lof die Hem toekomt voor het opgaan der zon en voor haar ondergang en verheerlijk Hem in de uren van de nacht en op de gedeelten van de dag, opdat je gelukkig mag zijn.

[20:131]

En wend uw ogen niet naar hetgeen Wij hebben toebedeeld van de heerlijkheid dezer wereld aan verschillenden hunner, om hen daardoor te beproeven. De voorziening van uw Heer is beter en van langer duur.

[20:132]

En spoor uw volk aan tot gebed en wees daarin volhardend. Wij vragen geen levensonderhoud van u, Wij onderhouden u. En het einde is voor de godvruchtigen.

[20:133]

En zij (de ongelovigen) zeggen: "Waarom brengt hij ons geen teken van zijn Heer?" Is er dan geen duidelijk teken tot hen gekomen in hetgeen in de vroegere geschriften staat?

[20:134]

En indien Wij hen voor zijn (van de profeet) komst met een straf hadden verdelgd, zouden zij ongetwijfeld hebben gezegd: "Onze Heer, waarom hebt Gij ons geen boodschapper gezonden, dan hadden wij Uw geboden kunnen volgen eer wij vernederd en onteerd werden?"

[20:135]

Zeg: "Een ieder wacht; wacht je derhalve ook en weldra zul je te weten komen wie de mensen van het rechte pad zijn en wie de rechte weg volgen."