Part 13

 

[12:53]

En ik verklaar mijzelf niet vrij (van zwakheid) te zijn, want het menselijke, ik’ spoort tot het kwade aan, uitgezonderd dat waarover mijn Heer barmhartigheid betoont. Voorzeker, mijn Heer is Vergevensgezind, Genadevol.

[12:54]

En de koning zeide: "Brengt hem bij mij, ik wil hem voor mijzelf houden." En toen hij tot hem (Jozef) had gesproken, zeide hij: "U bent van deze dag af een man van positie en vertrouwen bij ons."

[12:55]

Hij antwoordde: "Stel mij aan over de schatten van het land want ik ben een deskundig bewaarder."

[12:56]

En zo vestigden Wij Jozef in het land. Hij vertoefde er in, waar hij ook wilde. Wij schenken Onze barmhartigheid aan wie Ons behaagt en Wij laten het loon Aer rechtvaardigen niet te gronde gaan.

[12:57]

En het loon van het Hiernamaals is zeker beter voor degenen die geloven en God vrezen.

[12:58]

En Jozefs broeders kwamen en gingen bij hem binnen en hij herkende hen, maar zij herkenden hem niet.

[12:59]

En toen hij hen van levensmiddelen had voorzien, zeide hij: "Brengt mij uw broeder van vaderskant. Zie je niet, dat ik u met volle maat geef en dat ik een goed gastheer ben?"

[12:60]

Maar indien je hem niet tot mij brengt dan zal er van mij geen maat (koren) voor u zijn noch zul je in mijn nabijheid komen.

[12:61]

Zij antwoordden: "Wij zullen trachten zijn vader hiertoe over te halen, wij zullen het voorzeker kunnen doen."

[12:62]

En hij (Jozef) zeide tot zijn dienaren: "Stopt hun geld in de zadeltassen, dat zij het mogen herkennen, wanneer zij tot hun familie terugkeren, opdat zij terug mogen komen."

[12:63]

En toen zij tot hun vader terugkeerden, zeiden zij: "Onze vader, een (verdere) maat is ons ontzegd, zend daarom onze broeder met ons mede, opdat wij onze maat (koren) mogen verkrijgen en wij zullen zeker op hem passen."

[12:64]

Hij (Jacob) antwoordde: "Zal ik u hem toevertrouwen, zoals ik u voorheen zijn broeder toevertrouwde? Maar God is de beste Beschermer en Hij is de Genadigste der genadigen.

[12:65]

En toen zij hun reisgoederen openden, vonden zij hun geld aan hen teruggegeven. Zij riepen uit: "O, onze vader, wat kunnen wij meer wensen? Hier is ons geld aan ons teruggegeven. Wij zullen (nogmaals) koren voor onze familie halen en op onze broeder passen en wij zullen als toegift de maat van een kameellast ontvangen. Dat is een maat die gemakkelijk verkrijgbaar is."

[12:66]

Hij (Jacob) zeide: "Ik zal hem niet met u meezenden voordat gij mij een ernstige belofte aflegt in de naam van God, dat gij hem zeker tot mij zult brengen tenzij gij allen omsingeld zoudt worden." En toen zij de belofte hadden afgelegd, zeide hij: "God waakt over hetgeen wij zeggen."

[12:67]

En hij zeide: "O mijn zonen, gaat niet door één poort binnen maar gaat door verschillende poorten binnen; en ik kan u in niets tegen God helpen. De beslissing berust alleen bij God. In Hem stel ik mijn vertrouwen en laat allen die willen vertrouwen, alleen in Hem hun vertrouwen stellen."

[12:68]

Maar toen zij (de stad) binnen gingen zoals hun vader hen had bevolen, kon hen dit tegen God toch niets baten; het was slechts dat Jacob zijn zin gedaan kreeg, want hij had voorzeker grote kennis, omdat Wij hem hadden onderwezen, maar de meeste mensen weten het niet.

[12:69]

En toen zij Jozef bezochten, huisvestte deze zijn broeder bij zich. En hij zeide: "Ik ben uw broeder, treur daarom niet over hetgeen zij hebben gedaan."

[12:70]

En toen hij hen van hun provisie had voorzien, legde hij een drinkbeker in zijn broeders zadeltas. Toen riep een omroeper: "O, karavaan, U bent waarlijk dieven."

[12:71]

Zij vroegen, zich tot hem wendend: "Wat mist gij?"

[12:72]

Men antwoordde: "Wij missen des konings maatkop en wie hem brengt zal een kameellast koren ontvangen en ik ben er borg voor."

[12:73]

Zij antwoordden: "Bij God, je weet goed, dat wij niet kwamen om slecht in het land te handelen en wij zijn geen dieven."

[12:74]

Zij (de Egyptenaren) zeiden: "Wat zal er dan de straf voor zijn als gij leugenaars zijt?"

[12:75]

Zij antwoordden: "De straf er voor zal zijn: hij, in wiens zadeltas ze wordt gevonden zal zelf de boete er voor zijn. Zo straffen wij de boosdoeners."

[12:76]

Daarna begon hij met (het onderzoek van) hun tassen alvorens de tas van zijn broeder (te onderzoeken); dan nam men hem (drinkbeker) uit zijn broeders tas. Zo maakten Wij plannen voor Jozef. Hij kon zijn broeder volgens de wet van de koning (van Egypte) niet houden, tenzij God het zo had gewild. Wij bevorderen in graden (van kennis en eer) wie Wij willen. Boven elke wetende staat de Alwetende.

[12:77]

Zij (zijn broeders) zeiden: "Als deze heeft gestolen, had zijn broeder voorheen ook diefstal gepleegd." Maar Jozef hield het in zijn hart geheim en onthulde het hun niet. Hij zeide: "Gij verkeert in een slechte toestand. God weet het beste wat je beweert."

[12:78]

Zij zeiden: "O Aziez, hij heeft een zeer oude vader, neem daarom één onzer in zijn plaats, want wij zien dat je tot degenen behoort die goed doen."

[12:79]

Hij (Jozef) zeide: "God verhoede, dat wij iemand anders dan hem zouden nemen bij wie wij ons eigendom vonden; want dan zouden wij zeker onrechtvaardig zijn."

[12:80]

En toen zij wanhoopten trokken zij zich terug om in afzondering te beraadslagen. De oudste zeide: "Weet je niet, dat uw vader een plechtige belofte in de naam van God van u heeft genomen en hoe je voorheen in uw plicht tegenover Jozef hebt gefaald? Ik zal het land daarom niet verlaten voordat mijn vader het mij toestaat, of God voor mij beslist en Hij is de beste Beoordelaar."

[12:81]

Keert gij tot uw vader terug en zegt: ’Onze vader uw zoon heeft gestolen en wij hebben alleen hetgeen wij wisten vermeld en wij konden waarlijk over het ongeziene niet waken.’

[12:82]

’En vraag het volk der stad waarin wij waren en de karavaan waarmee wij reisden en wij spreken voorzeker de waarheid.’"

[12:83]

Hij (hun vader) zeide: "Neen, uw ziel heeft een groot iets voor u gering gemaakt. Daarom is geduld passend. Het is mogelijk, dat God hen allen te zamen tot mij zal brengen; waarlijk Hij is de Alwetende, de Alwijze."

[12:84]

En hij wendde zich van hen af en zeide: "O ik heb verdriet over Jozef." En zijn ogen werden gevuld met tranen van smart doch hij bedwong zich.

[12:85]

Zij zeiden: "Bij God, je zult niet ophouden over Jozef te praten, totdat je bent weggekwijnd of totdat je ten gronde gaat."

[12:86]

Hij antwoordde: "Ik klaag alleen over mijn zorg en verdriet tot God en ik weet van God, wat je niet weet."

[12:87]

O mijn zonen, gaat en zoekt naar Jozef en zijn broeder en wanhoopt niet aan de genade van God, want niemand wanhoopt aan God’s barmhartigheid dan het ongelovige volk.

[12:88]

En toen zij (opnieuw) voor hem (Jozef) kwamen, zeiden zij: "O, Aziez, armoede heeft ons en onze familie getroffen en wij hebben een armzalige geldsom meegebracht, geef ons daarvoor de volle maat en wees liefdadig. Voorzeker, God beloont de liefdadigen."

[12:89]

Hij zeide: "Weet je wat je Jozef en zijn broeder aandeedt, toen je onwetend waart?"

[12:90]

Zij vroegen. "Zijt gij dan Jozef?" Hij zeide: "Ik ben Jozef en dit is mijn broeder. God is ons inderdaad genadig geweest. Voorwaar, wie godvrezend en geduldig is - God doet het loon der goeden nooit verloren gaan."

[12:91]

Zij antwoordden: "Bij God, waarlijk God heeft u boven ons verkozen en wij zijn inderdaad zondaren geweest."

[12:92]

Hij (Jozef) zeide: "Heden zij er geen verwijt tegen u: Moge God u vergeven, Hij is de Genadigste der genadigen."

[12:93]

Gaat met dit hemd van mij en legt het voor het aangezicht van mijn vader neer; hij zal het begrijpen. En brengt mij uw gehele familie.

[12:94]

En toen de karavaan (uit Egypte) vertrok, zeide hun vader: "Ik bemerk voorzeker de geur van Jozef, zelfs al zie je mij voor zwakzinnig aan."

[12:95]

Zij antwoordden: "Bij God, je houdt zeker aan uw oude dwaling vast."

[12:96]

En toen de drager van de blijde tijding kwam, legde hij het (hemd) voor hem (Jacob) neer zodat hij zekerheid verkreeg. Dan riep hij uit: "Zei ik u niet: ’Ik weet van God wat je niet weet’?"

[12:97]

Zij antwoordden: "O, onze vader, vraag voor ons vergiffenis voor onze zonden: wij zijn inderdaad zondaren geweest."

[12:98]

Hij (Jacob) zeide: "Ik zal mijn Heer om vergiffenis voor u vragen. Voorzeker, Hij ls de Vergevensgezinde, de Genadevolle."

[12:99]

En toen zij tot Jozef kwamen, huisvestte hij zijn ouders bij zich en zeide: "Komt zoals het God behaagt Egypte in vrede binnen."

[12:100]

Hij hief zijn ouders op de troon en zij wierpen zich voor hem neer. En hij zeide: "O mijn vader, dit is de vervulling van mijn vroegere droom. Mijn Heer heeft deze verwezenlijkt. En Hij schonk mij een gunst toen Hij mij uit de gevangenis verloste en u uit de woestijn bracht, nadat Satan tweedracht tussen mij en mijn broeders had gezaaid. Voorzeker, mijn Heer is goedertieren voor wie Hij wil. Waarlijk, Hij is de Alwetende, de Alwijze."

[12:101]

O, mijn Heer, Gij hebt mij macht gegeven en de verklaring van dromen onderwezen. O, Schepper der hemelen en der aarde, U bent mijn Beschermer in deze wereld en in het Hiernamaals. Doe mij sterven als Moslim en verenig mij met de rechtvaardigen.

[12:102]

Dit behoort tot de tijdingen van het verborgene die Wij u (o Profeet ) openbaren. Gij waart niet bij hen, toen zij zich (tegen u) verenigden en plannen smeedden.

[12:103]

En de meeste mensen willen niet geloven zelfs al wens je het vurig.

[12:104]

Gij vraagt er hun geen beloning voor. Het is niets dan een vermaning aan alle werelden.

[12:105]

En hoeveel tekenen zijn er niet in de hemelen en op aarde waaraan zij, zich afwendend, voorbijgaan!

[12:106]

En de meesten hunner geloven niet in God, zonder medegoden aan Hem toe te schrijven.

[12:107]

Voelen zij zich dan nu veilig voor het komen van een overweldigende straf over hen van God of voor het onverwacht komen van het Uur over hen, terwijl zij het niet bemerken?

[12:108]

Zeg: "Dit is mijn weg: ik roep tot God in zeker weten, ik en mijn volgelingen. Heilig is God en ik behoor niet tot de afgodendienaren."

[12:109]

En Wij zonden vóór u slechts mensen uit de inwoners der steden, die Wij inspireerden. Hebben zij dan niet op aarde gereisd en gezien wat het einde was dergenen die vóór hen waren? En het tehuis van het Hiernamaals is voorzeker beter voor degenen, die vrezen. Wil je dan niet begrijpen?

[12:110]

Totdat, wanneer de boodschappers wanhoopten en zij dachten dat zij voor leugenaars verden gehouden, Onze hulp tot hen kwam en dan werd gered, wie Ons behaagde. En Onze kastijding wordt van een zondig volk niet afgewend.

[12:111]

Er is in hun verhaal gewis een les voor mensen van begrip. Het is niet iets, dat is verzonnen, doch een vervulling van hetgeen er vóór is en een uiteenzetting van alle dingen en een leiding en een barmhartigheid voor een volk, dat gelooft.

 

De donder

In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.

[13:1]

Alif Laam Miem Raa. Dit zijn de verzen van het Boek. En hetgeen u door uw Heer is geopenbaard is waar, maar de meeste mensen geloven niet.

[13:2]

God is Hij, Die de hemelen heeft doen verrijzen zonder pilaren die je kunt zien. Daarna zette Hij Zich op de troon. En Hij heeft de zon en de maan in dienst gesteld; elk volgt zijn baan tot een vastgestelde termijn. Hij regelt het al. Hij legt de tekenen duidelijk uit, opdat je zeker zult zijn van de ontmoeting met uw Heer.

[13:3]

En Hij is het, Die de aarde uitspreidde, er bergen op verhief en rivieren op vormde. En Hij maakte er elke vruchtensoort in twee geslachten op. Hij doet de nacht de dag bedekken. Voorwaar, daarin zijn tekenen voor een volk, dat nadenkt.

[13:4]

En er zijn op aarde aan elkaar grenzende streken en tuinen van wijnstokken, en korenvelden en dadelpalmen, met één wortel of met verschillende wortels, zij worden met hetzelfde water besproeid en toch doen Wij sommigen er van in fruit boven anderen uitmunten. Daarin zijn tekenen voor een volk, dat begrijpt.

[13:5]

En indien je je verwondert, dan is hun zeggen verwonderlijker: "Wanneer wij stof zijn geworden, zullen wij dan opnieuw worden geschapen?" Deze zijn het, die hun Heer hebben verworpen, daarom zullen zij ketenen om hun hals hebben en de bewoners van het Vuur zijn; daarin zullen zij vertoeven.

[13:6]

En zij vragen eerder het kwade van u dan het goede; hoewel er voor hen voorbeeldige straffen zijn voorgekomen. Voorwaar, uw Heer is vol van vergiffenis voor het mensdom, ondanks hun onrechtvaardigheid en voorwaar, uw Heer is streng in het vergelden.

[13:7]

En de ongelovigen zeggen: "Waarom is hem (de profeet) geen teken van zijn Heer neergezonden?" U bent waarlijk een waarschuwer en er is voor elk volk een leidsman.

[13:8]

God weet wat elke vrouw baart en wat de baarmoeders niet voldragen en wat zij doen groeien. En bij Hem heeft alles een eigen maat.

[13:9]

Hij is de Kenner van het onzienlijke en het zienlijke, de Grote, de Verhevene.

[13:10]

Voor Hem is hij gelijk die onder u het woord verbergt en hij die het openlijk uit; alsook hij, die zich ’s nachts verbergt en hij, die overdag (openlijk) voortgaat.

[13:11]

Er zijn voor hem (de Boodschapper) bewakers (engelen) vóór en achter hem; zij bewaken hem door het gebod van God. Voorzeker, God verandert de toestand van een volk niet voordat zij hetgeen in hun hart is veranderen. En wanneer God een volk wenst te straffen, is er geen afwenden mogelijk, noch hebben zij een helper naast Hem.

[13:12]

Hij is het, Die u de bliksem toont vrees en hoop veroorzakende en Hij doet zware wolken ontstaan.

[13:13]

En de donder verkondigt Zijn glorie met de lof die Hem toekomt, en de engelen doen het uit ontzag voor Hem en Hij zendt de bliksem en treft er mede, wie Hij wil; nog steeds redetwisten zij over God. terwijl Hij streng is in het straffen.

[13:14]

Tot Hem is het ware gebed. En degenen, die zij buiten Hem aanroepen, verhoren hen in het geheel niet, doch zij zijn als iemand die zijn handen uitstrekt naar het water, opdat het zijn mond zal bereiken, maar het kan hem nooit bereiken. En het aanroepen der ongelovigen gaat slechts verloren.

[13:15]

En wie in de hemelen en op aarde is, onderwerpt zich willens of onwillens aan God en hun schaduwen doen ’s morgens en ’s avonds hetzelfde.

[13:16]

Zeg: "Wie is de Heer der hemelen en der aarde?" Zeg: "God." Zeg: "Hebt gij naast Hem dan helpers genomen, die voor zich over goed noch kwaad macht hebben?" Zeg: "Kunnen de blinde en de ziende gelijk zijn?" Of kan de duisternis gelijk zijn aan het licht? Of schrijven zij aan God medegoden toe die iets, op Zijn schepping lijkende hebben geschapen, zodat beide scheppingen hun gelijk voorkomen? Zeg: "God is de Schepper aller dingen en Hij is de Ene, de Opperste."

[13:17]

Hij zendt water van de hemel neer, zodat stromen overeenkomstig hun afmeting vloeien en de vloed zwellend schuim draagt. En van hetgeen zij (de mensen) in het vuur verhitten om sieraden en gereedschappen te vervaardigen komt een soortgelijk schuim. Zo licht God de waarheid en de valsheid toe. Wat nu het schuim betreft, het gaat als uitschot weg, maar wat betreft hetgeen de mensen tot nut strekt, dit blijft op aarde. Zo geeft God de gelijkenissen.

[13:18]

Er zal voor degenen die aan hun Heer gehoor geven het goede zijn, en degenen, die Hem geen gehoor geven - deze zouden, indien zij al hetgeen op aarde is en het gelijke er aan toegevoegd, bezaten, het gaarne als losprijs aanbieden. Dezen zijn het die een boze afrekening zullen ontvangen en hun tehuis is de hel. En dit is een slechte rustplaats.

[13:19]

Is dan hij die weet, dat hetgeen u van uw Heer is geopenbaard de waarheid is, gelijk aan hem die blind is? Alleen degenen die met begrip zijn begiftigd trekken er lering uit,

[13:20]

Degenen, die God’s verbond vervullen en dit niet breken.

[13:21]

En degenen, die verbinden, wat God bevolen heeft verbonden te worden en die hun Heer vrezen en de kwade afrekening duchten.

[13:22]

En degenen, die volharden in het zoeken naar de gunst van hun Heer en het gebed houden en van hetgeen waarvan Wij hen hebben voorzien, heimelijk en openlijk weggeven en die het kwade met het goede afwenden, dezen zijn het die de beloning en het goede tehuis zullen ontvangen.

[13:23]

Tuinen der eeuwigheid. Zij en degenen van hun vaderen en hun echtgenoten en hun kinderen rechtvaardig zijn zullen deze binnengaan. En engelen zullen van iedere poort tot hen komen, (zeggende):

[13:24]

Vrede zij over u, omdat je geduldig waart; ziet, hoe uitstekend is het uiteindelijke tehuis.

[13:25]

En degenen, die het verbond van God breken nadat zij het hadden bevestigd en hetgeen God heeft bevolen verenigd te zijn, afsnijden en op aarde wanorde stichten, hen treft de vloek en zij zullen een slecht tehuis hebben.

[13:26]

God vergroot en vermindert de voorziening voor wie Hem behaagt. En zij (de mensen) verheugen zich in het tegenwoordige leven, terwijl het tegenwoordige leven slechts een (kortstondig) vermaak is vergeleken met het volgende.

[13:27]

En degenen die niet geloven, zeggen: "Waarom is hem (de profeet) geen teken van zijn Heer neergezonden?" Zeg: "God laat diegene dwalen die Hij wil en leidt tot Zichzelf degene die zich bekeert."

[13:28]

Degenen die geloven, en wier hart rust vindt in de gedachtenis aan God. Ziet toe! in het gedenken van God kunnen de harten rust vinden.

[13:29]

Degenen die geloven en goede werken doen - voor hen is geluk en een uitstekende plaats van terugkeer.

[13:30]

Zo hebben Wij u tot een volk gezonden - aan hetwelk andere volkeren zijn voorafgegaan - opdat je hun hetgeen Wij u hebben geopenbaard, moogt verkondigen doch zij verwerpen de Barmhartige. Zeg: "Hij is mijn Heer; er is geen God naast Hem. In Hem leg ik mijn vertrouwen en tot Hem is mijn terugkeer."

[13:31]

En als er een Koran was, waarmee de bergen konden worden verzet, de aarde kon worden gespleten, of de doden tot spreken konden worden gebracht, (zouden zij er nog niet in geloven). "Neen, de zaak berust geheel bij God!" Zijn de gelovigen het niet te weten gekomen dat, indien God het wilde, Hij het gehele mensdom zou hebben geleid? En de ongelovigen zullen onophoudelijk door rampen getroffen worden wegens hun daden, of het zult bij hun huizen neerkomen, totdat de belofte van God tot stand komt. Voorzeker, God faalt niet in Zijn belofte.

[13:32]

Voorzeker boodschappers werden vóór u ook bespot, maar Ik schonk uitstel aan de ongelovigen. Dan greep Ik hen en hoe (vreselijk) was Mijn straf.

[13:33]

Zal Hij, Die over elke ziel waakt ten aanzien van hetgeen zij verdient (hen dan laten gaan)? Toch kennen zij medegoden aan God toe. Zeg: "Noemt hen." Zoudt gij Hem willen inlichten over hetgeen Hem op aarde onbekend was? Of is het slechts een ledig gezegde? Neen, maar het plan der ongelovigen is voor hen schoonschijnend gemaakt en zij worden van de juiste weg teruggehouden. En hij, die God laat dwalen zal geen helper vinden.

[13:34]

Er is voor hen een straf in het tegenwoordige leven; doch de straf van het Hiernamaals is gewis zwaarder en zij zullen tegen God geen verdediger hebben.

[13:35]

Het beeld van de Hemel die de godvrezenden is beloofd, is, dat er stromen in vloeien, en dat zijn fruit en schaduw eeuwigdurend zijn. Dit is het loon van de rechtvaardig en maar het loon van de ongelovigen is het Vuur.

[13:36]

En degenen, wie Wij het Boek hebben gegeven, verheugen zich in hetgeen u is geopenbaard. En er zijn sommige der partijen die er een gedeelte van ontkennen. Zeg: "Het is mij bevolen, God te aanbidden en niets met Hem te vereenzelvigen. Tot Hem roep ik en tot Hem is mijn terugkeer."

[13:37]

En zo hebben Wij het als een duidelijk oordeel geopenbaard. En als je, nadat kennis tot u is gekomen hun boze wensen volgt, zul je aan God vriend, noch beschermer hebben.

[13:38]

En Wij zonden inderdaad boodschappers vóór u en Wij gaven hun vrouwen en kinderen. En het is een boodschapper niet mogelijk een teken te brengen dan door het gebod van God. Voor elke periode is er een (Goddelijk) besluit.

[13:39]

God doet te niet wat Hij wil en bevestigt wat Hij wil en bij Hem is de oorsprong van het Boek.

[13:40]

Of Wij u sommige der dingen doen zien waarmee Wij hen hebben bedreigd, of u doen sterven - op u rust (alleen) de verkondiging (der boodschap) en op Ons de verrekening.

[13:41]

Zien zij niet dat Wij tot hun land komen, het van de buitenste zijden (grenzen) verminderend God besluit en niemand kan Zijn besluit omverwerpen. En Hij is vlug in het vergelden.

[13:42]

En degenen, die vóór hen waren, verzonnen plannen, maar (het slagen van) alle plannen berust bij God. Hij weet wat elke ziel verdient en de ongelovigen zullen weldra weten voor wie de uiteindelijke woonplaats is.

[13:43]

De ongelovigen zeggen: "U bent geen gezant." Zeg: "God, alsmede hij die kennis van het Boek bezit zijn toereikend als getuigen tussen u en mij."

 

Abraham

In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.

[14:1]

Alif Laam Raa. Dit is een Boek dat Wij u hebben geopenbaard, opdat je de mensen door het gebod van hun Heer uit de duisternis tot het licht moogt brengen op het pad van de Almachtige, de Geprezene;

[14:2]

Van God, aan Wie wat er ook in de hemelen en op aarde is, toebehoort. Maar wee de ongelovigen wegens een strenge straf.

[14:3]

Die het tegenwoordige leven boven het Hiernamaals verkiezen en (anderen) van het pad van God afhouden het krom wensend - dezen zijn het die ver afgedwaald zijn.

[14:4]

Wij zonden geen boodschapper dan met de taal van zijn volk, zodat hij (het) hun duidelijk moge maken. Dan laat God dwalen wie Hij wil en leidt wie Hij wil. Hij is de Almachtige, de Alwijze.

[14:5]

En Wij zonden Mozes met Onze tekenen, zeggende: "Breng uw volk uit de duisternis tot het licht en herinner hen aan de dagen van God." Daarin zijn voorzeker tekenen voor ieder die geduldig en dankbaar is.

[14:6]

En toen Mozes tot zijn volk zeide: "Gedenk God’s gunst aan u toen Hij u van Pharao’s volk redde, dat u met een smartelijke foltering kwelde, uw zonen doodde en uw vrouwen spaarde; daarin was een grote beproeving van uw Heer."

[14:7]

En toen uw Heer verklaarde: "Als je dankbaar zijt zal ik u rneer geven, maar als je ondankbaar zijt is Mijn straf inderdaad streng."

[14:8]

En Mozes zeide: "Als je ondankbaar zijt, jij en al degenen die op aarde zijn, voorwaar, God is Zichzelf - genoeg, Geprezen."

[14:9]

Zijn de tijdingen niet tot u gekomen van degenen die vóór u waren, het volk van Noach en van Aad en Samoed en degenen (die) na hen (kwamen)? Niemand behalve God kent ze. Hun boodschappers kwamen met duidelijke tekenen tot hen, maar zij deden hen zwijgen en zeiden: "Wij geloven niet in hetgeen, waarmee je zijt gezonden en wij zijn zeker in twijfel over hetgeen, waartoe je ons roept."

[14:10]

Hun boodschappers antwoordden: "Bestaat er twijfel over God, Schepper der hemelen en der aarde? Hij roept u, opdat Hij uw zonden moge vergeven en u uitstel moge verlenen voor een vastgestelde periode." Zij zeiden: "U bent slechts mensen als wij; je wenst ons afkerig te maken van hetgeen onze vaderen aanbaden. Brengt ons daarom een duidelijk bewijs."

[14:11]

Hun boodschappers zeiden tot hen: "Wij zijn inderdaad stervelingen zoals gij, maar God bewijst gunsten aan wie van Zijn dienaren Hij wil. Het is niet aan ons u een bewijs te brengen, dan door het gebod van God. En in God behoren de gelovigen te vertrouwen."

[14:12]

En waarom zouden wij niet in God vertrouwen wanneer Hij ons onze wegen heeft getoond? En wij zullen voorzeker al het kwaad dat je ons doet met geduld dragen. Laat daarom allen die willen vertrouwen, in God hun vertrouwen stellen.

[14:13]

En de ongelovigen zeiden tot hun boodschappers: "Wij zullen u voorzeker uit het land verdrijven, tenzij je tot onze godsdienst wederkeert." Toen zond hun Heer hun de openbaring: "Wij zullen de onrechtvaardigen zeker vernietigen."

[14:14]

En Wij zullen u zeker na hen in het land vestigen. Dit is voor hem die vreest vóór Mij te staan en die Mijn waarschuwing vreest.

[14:15]

Zij vroegen om een oordeel en (dientengevolge) ging elke hoogmoedige vijand te gronde.

[14:16]

Voor hem is de hel en hij zal worden gedwongen kokend water te drinken.

[14:17]

Hij zal het met kleine teugen drinken en zal het ternauwernood kunnen slikken. En de dood zal van elke kant tot hem komen en toch zal hij niet sterven. En daarnaast zal er een zware kastijding zijn.

[14:18]

De toestand dergenen die in hun Heer niet geloven, is, dat hun werken als as zijn waarop de wind hevig waait op een stormachtige dag. Zij zullen over hetgeen zij verdienen geen macht bezitten. Dit is inderdaad de volstrekte ondergang.

[14:19]

Ziet gij niet dat God de hemelen en de aarde in waarheid schiep? Als Hij het wil kan Hij u verdelgen en een nieuwe schepping voortbrengen.

[14:20]

Dit is inderdaad niet moeilijk voor God.

[14:21]

Zij zullen allen voor God verschijnen, dan zullen de zwakken tot de hoogmoedigen zeggen: "Wij waren voorzeker uw volgelingen; kunt gij ons dan tegen God’s straf niet helpen?" Zij zullen zeggen: "Als God ons had geleid, hadden wij u zeker geleid. Het is voor ons gelijk of wij ongeduld tonen of wel geduldig blijven, want er is voor ons geen toevlucht."

[14:22]

Wanneer de zaak is beslist zal Satan zeggen: "God deed u een ware belofte, ik echter beloofde u en faalde, maar ik had geen macht over u dan dat ik u riep en je mij gehoorzaamde. Verwijt mij daarom niet, maar beschuldigt uzelf. Ik kan u niet bijstaan noch kunt gij mij bijstaan. Ik verwerp dat je mij voordien met God hebt vereenzelvigd. Er zal voor de onrechtvaardigen gewis een smartelijke straf zijn."

[14:23]

En de gelovigen die goede werken doen, zullen in tuinen worden toegelaten waardoor rivieren stromen, daarin zullen zij vertoeven door het gebod van hun Heer. Hun groet daarin zal "Vrede" zijn.

[14:24]

Ziet gij niet hoe God de gelijkenis van een goed woord geeft? Het is als een goede boom, waarvan de wortel hecht is en zijn takken reiken tot in de hemel.

[14:25]

Deze brengt door het gebod van zijn Heer zijn vrucht voort in ieder jaargetijde. En God geeft de gelijkenissen voor de mensen, opdat zij lering mogen trekken.

[14:26]

En een slecht woord is als een slechte boom die ontworteld ter aarde ligt en geen vaste grond meer heeft.

[14:27]

God versterkt degenen, die geloven in het tegenwoordige leven en in het Hiernamaals met het bevestigende woord en God laat de onrechtvaardigen dwalen. En God doet, wat Hij wil.

[14:28]

Ziet gij niet degenen, die God’s gunst in ondankbaarheid veranderden en hun volk in het huis van verderf brachten?

[14:29]

Dat is de hel. Daarin zullen zij branden en dit is een boze rustplaats.

[14:30]

En zij hebben medegoden aan God toegekend om (de mensen) van Zijn weg af te leiden. Zeg: "Vermaakt u een poosje, daarna is uw terugkeer voorzeker naar het Vuur."

[14:31]

Zeg tot mijn gelovige dienaren dat zij het gebed behoren te onderhouden en van hetgeen Wij hun hebben gegeven heimelijk en openlijk besteden, voordat er een dag komt, waarop er handel noch vriendschap zal zijn.

[14:32]

God is Hij, Die de hemelen en de aarde schiep en water uit die wolken doet neerkomen en er vruchten voor uw onderhoud mee voortbrengt en Hij heeft de schepen in uw dienst gesteld, opdat zij door Zijn gebod over de zee mogen varen en Hij heeft de rivieren eveneens in uw dienst gesteld.

[14:33]

En Hij heeft ook de zon en de maan, die beiden hun werk voortdurend verrichten alsmede de nacht en de dag in uw dienst gesteld.

[14:34]

En Hij gaf u al hetgeen je van Hem vraagt en als je de gunsten van God telt, zul je ze stellig niet kunnen opsommen. Voorwaar, de mens is zeer onrechtvaardig, zeer ondankbaar.

[14:35]

En toen Abraham zeide: "Mijn Heer maak deze stad (oord van) vrede en weerhoud mij en mijn kinderen van het aanbidden van afgoden."

[14:36]

Mijn Heer, zij hebben inderdaad vele van de mensen op een dwaalspoor gebracht. Wie mij daarom ook volgt hij is stellig van mij en wat betreft hem die mij niet gehoorzaamt - U bent voorzeker Vergevensgezind, Genadevol."

[14:37]

Onze Heer, ik heb sommige van mijn kinderen in een onvruchtbaar dal dicht bij Uw heilig huis (de Kabah) gevestigd, onze Heer, opdat zij het gebed mogen houden. Stem het hart der mensen gunstig voor hen en voorzie hen van vruchten opdat zij dankbaar mogen zijn.

[14:38]

Onze Heer, Gij weet voorzeker hetgeen wij verbergen en hetgeen wij bekend maken. Er is niets op aarde of in de hemel voor God verborgen.

[14:39]

Alle lof behoort aan God, Die mij in weerwil van ouderdom Ismaël en Izaak heeft gegeven Waarlijk mijn Heer is de Verhoorder van het gebed.

[14:40]

Mijn Heer maak mij en mijn kinderen onderhouders van het gebed. Onze Heer, aanvaard mijn gebed.

[14:41]

Onze Heer, vergeef mij en mijn ouders en de gelovigen op de Dag waarop de afrekening zal plaatsvinden.

[14:42]

Denk niet dat God achteloos is omtrent hetgeen de onrechtvaardigen doen. Hij geeft hun slechts uitstel tot de Dag waarop zij zullen staren,

[14:43]

Met opgeheven hoofd zich voorthaastend, terwijl zij hun blik niet kunnen afwenden en hun hart ledig is.

[14:44]

En waarschuw de mensen voor de Dag waarop kastijding over hen zal komen; dan zullen de onrechtvaardigen zeggen: "Onze Heer, schenk ons uitstel voor een korte periode. Wij zullen Uw roep beantwoorden en de boodschappers volgen." "Heb je voorheen niet gezworen, dat er voor u geen ondergang was?"

[14:45]

En je vertoeft thans in de woonplaatsen van degenen die zichzelf onrecht aandeden en het was u duidelijk geworden hoe Wij met hen handelden terwijl Wij de voorbeelden voor u hadden gegeven."

[14:46]

En zij hadden hun plannen reeds gesmeed maar hun plannen zijn bij God, al waren hun plannen zó dat er bergen door zouden worden verzet.

[14:47]

Denk derhalve niet dat God zal falen Zijn belofte aan Zijn boodschappers te houden: God is voorzeker Almachtig, Heer der Vergelding.

[14:48]

De dag (zal komen) waarop de aarde en de hemel door een andere aarde en hemel zullen worden vervangen; en zij (de mensen) allen voor God, de Ene, de Opperste zullen verschijnen.

[14:49]

En op die Dag zul je de schuldigen in kettingen geklonken zien.

[14:50]

Hun kleren zullen van pek zijn en het Vuur zal hun gezicht omhullen.

[14:51]

Opdat God elke ziel moge vergelden voor hetgeen zij heeft gedaan. Voorzeker, God is snel in het vergelden.

[14:52]

Dit is een aankondiging voor de mensen opdat zij er door mogen worden gewaarschuwd en opdat zij mogen weten dat Hij de Enige God is en opdat degenen die begrip hebben er lering uit mogen trekken.