Part 7

 

[5:82]

Waarlijk, gij zult de Joden en de afgodendienaren het meest vijandig jegens de gelovigen vinden. En gij zult degenen die zeggen: "Wij zijn Christenen" het vriendschappelijkst vinden jegens de gelovigen. Dit is, wijl er onder hen geleerden en monniken zijn en wijl zij niet trots zijn.

[5:83]

En indien zij hetgeen deze boodschapper is geopenbaard, horen, zie je hun ogen vol tranen vanwege de waarheid welke zij hebben herkend. Zij zeggen: "Onze Heer, wij geloven. Reken ons daarom onder de getuigen."

[5:84]

En waarom zouden wij niet in God en in de waarheid die tot ons is gekomen geloven en begeren dat onze Heer ons onder de rechtvaardige mensen zou rekenen?

[5:85]

Derhalve beloonde God hen voor hetgeen zij zeiden met tuinen, waardoorheen rivieren stromen. Daarin zullen zij vertoeven en dit is de beloning voor hen die goeddoen.

[5:86]

Maar de ongelovigen die Onze tekenen verloochenen zullen de bewoners der hel zijn.

[5:87]

O, gij die gelooft, maakt de goede dingen die God voor u wettig heeft gemaakt, niet onwettig en overtreedt niet. Waarlijk, God heeft de overtreders niet lief.

[5:88]

En eet wat goed en geoorloofd is waarvan God u heeft voorzien. En vreest God in Wie gij gelooft.

[5:89]

God zal u niet ter verantwoording roepen voor uw ijdele eden, maar Hij zal u ter verantwoording roepen voor de eden welke gij in ernst aflegt. De boetedoening er voor is: tien armen te spijzigen met het gemiddelde voedsel waarmee gij uw huisgezinnen voedt, of hen te kleden, of het vrijmaken van een slaaf. Maar wie dat niet kan doen zal drie dagen vasten. Dit is de boete voor uw eden, wanneer gij zweert. Maar houdt uw eden. Zo legt God u Zijn tekenen uit, opdat gij dankbaar moogt zijn.

[5:90]

O gij die gelooft, wijn en het hazardspel en afgoden en toverpijlen zijn niet anders dan gruwelen, door Satan gewrocht. Vermijdt ze dus, opdat gij voorspoedig moogt zijn.

[5:91]

Voorzeker, door middel van wijn en hazardspel, wenst Satan onder u vijandschap en afgunst te zaaien en u af te houden van het gedenken van God en van het gebed. Zul je dan worden weerhouden?

[5:92]

En gehoorzaamt God en gehoorzaamt de boodschapper en weest op uw hoede. Maar indien gij u afwendt, weet dan, dat op Onze boodschapper slechts het duidelijk verkondigen rust.

[5:93]

Op de gelovigen die goede werken verrichten zal geen zonde rusten voor hetgeen zij eten mits zij God vrezen en geloven en goede werken doen en nogmaals vrezen en geloven en zelfs nogmaals vrezen en goeddoen. En God heeft degenen die goeddoen lief.

[5:94]

O, gij gelovigen, voorzeker, God zal u beproeven door het wild, hetwelk uw handen of lansen kunnen vangen, opdat God degenen zal onderscheiden die Hem in het verborgene vrezen. Derhalve zal voor hen, die na deze (waarschuwing) overtreden, een pijnlijke straf zijn.

[5:95]

O, gij die gelooft, doodt geen wild, terwijl gij ter bedevaart zijt. En wie onder u het opzettelijk doodt diens vergoeding is een huisdier gelijk aan hetgeen hij heeft gedood - twee rechtvaardige mannen onder u zullen dat beoordelen; - hetwelk als offer naar de Kaba moet worden gebracht; of hij moet als boetedoening (een aantal) arme mensen voeden, of een gelijk aantal dagen vasten, opdat hij het gevolg van zijn daad zal ondergaan. God heeft vergeven wat voorbij is, maar wie er in terugvalt, hem zal God straffen. God is Machtig, de Meester der vergelding.

[5:96]

De vangst uit zee en het eten ervan is wettig voor u als voorziening voor u zelf en de reizigers, doch zolang gij ter bedevaart zijt is het wild van het land u verboden. En vreest God, tot Wie gij zult worden verzameld.

[5:97]

God heeft de Kaaba, het onschendbare Huis tot behoud van de mensheid gemaakt, alsook de heilige maand en het offer, en de kamelen met de halsbanden. Dit is, opdat gij zult begrijpen, dat God weet, wat in de hemelen en wat op aarde is en dat God kennis heeft van alle dingen.

[5:98]

Weet, dat God streng is in het straffen en dat God (ook) Vergevensgezind, Genadevol is.

[5:99]

Op de boodschapper rust slechts (de plicht van) het overbrengen (der boodschap). En God weet, wat gij openbaart en wat gij verbergt.

[5:100]

Zeg: "De bozen en de goeden zijn niet gelijk, ofschoon de overvloed der bozen u in verwondering brengt. Vreest daarom God, o mensen van begrip, opdat gij moogt slagen.

[5:101]

O, gij die gelooft, vraagt niet naar dingen die u, als zij u zullen worden geopenbaard, zullen mishagen; indien gij er naar vraagt terwijl de Koran wordt neergezonden, zullen zij u worden onthuld. God heeft ze achterwege gelaten. En God is Vergevensgezind, Verdraagzaam.

[5:102]

Vóór u stelde een volk vragen omtrent zo iets - naderhand werden zij er ongelovigen door.

[5:103]

God heeft geen Bahira, Saiba, Wasila of Haam verordend, maar de ongelovigen verzinnen een leugen tegen God en de meesten hunner begrijpen dit niet.

[5:104]

En wanneer er tot hen wordt gezegd: "Komt tot hetgeen God heeft geopenbaard en tot de boodschapper," zeggen zij: "Voor ons is datgene waarin wij onze vaderen zagen geloven, voldoende." Zelfs indien hun vaderen niets wisten en geen leiding hadden?

[5:105]

O, gij die gelooft, past op uzelf. Hij die dwaalt kan u niet schaden wanneer gij juist geleid zijt. Tot God zul je allen terugkeren, dan zal Hij u tonen wat gij gedaan hebt.

[5:106]

O, gij die gelooft, wanneer de dood één uwer nadert, ten tijde dat gij een testament maakt, zal er een getuigenis zijn van twee uwer rechtvaardige mannen; of van twee anderen die niet van uit uw midden zijn indien gij door het land reist en de rampspoed des doods u overvalt. Indien gij twijfelt, houdt hen na het gebed en laat hen zweren bij God, zeggende: "Wij nemen hier geen waarde voor in ruil, hoewel hij een bloedverwant is, wij verbergen God’s getuigenis niet, wij zouden in dat geval tot de zondaars behoren."

[5:107]

Maar indien ontdekt wordt, dat de twee schuldig zijn aan zonde dan moeten twee anderen hun plaats innemen uit het midden van degenen, tegen wie de twee eersten hebben getuigd; en de laatste twee moeten bij God zweren en zeggen: "Waarlijk, ons getuigenis is oprechter dan de getuigenis van hen (de eersten) en wij zijn geen overtreders, want dan zouden wij inderdaad tot de onrechtvaardigen behoren."

[5:108]

Dit zal hen eerder getuigenis doen afleggen naar de feiten, of hen doen vrezen, dat andere eden na hun eden zullen worden afgelegd. En vreest God en luistert. En God leidt het ongehoorzame volk niet.

[5:109]

Gedenkt de dag, waarop God de boodschappers zal verzamelen en zeggen: "Hoe werd gij aangenomen?" Zij zullen zeggen: "Wij hebben geen kennis, Gij alleen zijt de Oerkenner van het verborgene."

[5:110]

Wanneer God zal zeggen: "O Jezus, zoon van Maria, gedenk Mijn gunst aan u en uw moeder, toen Ik u met de geest van heiligheid versterkte, dat gij als kind en op middelbare leeftijd tot het volk spraakt en toen Ik u het Boek en de wijsheid en de Torah en het Evangelie onderwees en toen gij door Mijn gebod uit klei de vorm van een vogel maakte, dan er in blies en het een vogel werd door Mijn gebod; en toen gij de blinden en de melaatsen door Mijn gebod hebt genezen en de doden opgewekt; en toen Ik de kinderen Israëls er van weerhield, (u te doden), toen gij met duidelijke tekenen tot hen kwaamt en degenen onder hen die verwierpen, zeiden: "Dit is niets, dan klaarblijkelijke tovenarij."

[5:111]

En toen Ik de discipelen bezielde om in Mij en Mijn boodschapper te geloven, zeiden zij: Wij geloven en getuigt Gij, dat wij ons hebben onderworpen."

[5:112]

Toen de discipelen zeiden: "O, Jezus, zoon van Maria, is uw Heer bij machte, ons een (met voedsel) gedekte tafel van de hemel neer te zenden?", antwoordde hij: "Vreest God, als gij gelovigen zijt."

[5:113]

Zij zeiden: "Wij verlangen zeer, er van te mogen eten zodat ons hart gerustgesteld moge worden en wij mogen weten dat gij de waarheid tot ons hebt gesproken en wij daarvan getuigen mogen zijn."

[5:114]

Jezus, de zoon van Maria, zeide: "O God, onze Heer, zend ons een (met voedsel) gedekte tafel van de hemel neer, opdat het voor de eersten en de laatsten onzer een feest moge zijn en een teken van U en tot onderhoud van ons, want U bent de Beste der onderhouders."

[5:115]

God zeide: "Waarlijk, Ik zal haar (de tafel) tot u neerzenden, maar wie uwer nadien ondankbaar wordt, zal Ik zó straffen als Ik geen ander onder de volkeren gestraft heb."

[5:116]

En wanneer God zal zeggen: "O Jezus, zoon van Maria, heb je tot de mensen gezegd: ’Beschouwt mij en mijn moeder als twee Goden naast God,’? zal hij antwoorden: "Heilig zijt Gij! Ik zou nooit kunnen zeggen, waarop ik geen recht had. Indien ik het had gezegd zoudt Gij het zeker hebben geweten. Gij weet, wat in mijn innerlijk is en ik weet niet, wat in U is. U bent de Kenner van het onzienlijke.

[5:117]

Ik zeide niets tot hen, dan hetgeen Gij mij hebt geboden: "Aanbidt God, mijn Heer en uw Heer." En ik was getuige van hen, zolang ik in hun midden verbleef, maar nadat Gij mij deedt sterven, waart Gij de Bewaker over hen en U bent Getuige van alle dingen.

[5:118]

Indien Gij hen straft, zijn zij Uw dienaren en indien Gij hen vergeeft, zijt Gij zeker de Almachtige, de Alwijze.

[5:119]

God zal zeggen: "Dit is een dag waarop waarachtigheid de waarachtigen zal baten. Voor hen zijn tuinen, waar doorheen rivieren stromen; zij zullen daarin voor eeuwig vertoeven." God heeft behagen in hen en zij hebben behagen in Hem, dit is de grote zegepraal.

[5:120]

Aan God behoort het koninkrijk der hemelen en der aarde en wat daartussen is en Hij heeft macht over alle dingen.

 

Het vee

In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.

[6:1]

Alle lof komt God toe, Die de hemelen en de aarde schiep en de duisternis en het licht deed ontstaan; toch stellen de ongelovigen gelijken naast hun Heer.

[6:2]

Hij is het, Die u uit klei schiep en daarna een termijn bepaalde. De vastgestelde termijn is bij Hem. Toch twijfel je.

[6:3]

En Hij is God in de hemelen en op aarde. Hij kent uw innerlijk en uw uiterlijk en Hij weet, wat gij verdient.

[6:4]

En er komt van de tekenen van hun Heer geen teken tot hen of zij wenden zich er van af.

[6:5]

Zij hebben de waarheid verloochend toen deze tot hen kwam, maar de tijdingen waarover zij spotten zullen hen weldra bereiken.

[6:6]

Zien zij niet, hoeveel geslachten Wij vóór hen hebben vernietigd? Wij hadden hun zulke macht op de aarde gegeven als Wij u niet hebben geschonken en Wij zonden wolken over hen die regelmatig regen deden neerstromen en Wij deden rivieren onder hen vloeien; daarna vernietigden Wij hen vanwege hun zonden en deden een ander geslacht na hen ontstaan.

[6:7]

En al hadden Wij u een boek op perkament neergezonden en al hadden zij het met hun handen betast, zouden de ongelovigen toch hebben gezegd: "Dit is niets dan klaarblijkelijke tovenarij."

[6:8]

Zij zeggen: "Waarom is er geen engel tot hem (de Profeet) neergezonden?" En indien Wij een engel zenden dan wordt de zaak afgedaan en er wordt hun geen uitstel gegeven.

[6:9]

En als Wij een engel hadden aangesteld, zouden Wij hem als mens hebben doen voorkomen en zo zouden Wij hetgeen zij verwarren, voor hen nog verwarder hebben gemaakt.

[6:10]

En voorzeker de boodschappers vóór u werden ook bespot, zo trof diegenen die bespotten, de straf voor hetgeen zij bespotten.

[6:11]

Zeg: "Gaat op aarde rond en ziet, wat het einde was der loochenaars."

[6:12]

Zeg: "Aan wie behoort hetgeen in de hemelen en op aarde is?" Zeg: "Aan God." Hij heeft het op Zich genomen, barmhartigheid te tonen. Voorzeker Hij zal u op de Dag der Opstanding verzamelen, daaraan is geen twijfel. Zij, die hun zielen hebben tekort gedaan, geloven niet.

[6:13]

Aan Hem behoort wat in nacht en dag bestaat. En Hij is de Alhorende, Alwetende.

[6:14]

Zeg: "Zal ik een andere Beschermer nemen, dan God, de Schepper der hemelen en der aarde, Die voedt en niet wordt gevoed?" Zeg: "Het is mij bevolen, de eerste te zijn die zich onderwerpt." En behoort niet tot de afgodendienaren.

[6:15]

Zeg: "Ik vrees, als ik mijn Heer niet gehoorzaam, de straf van de grote Dag."

[6:16]

Van wie deze straf op die Dag is afgewend, God heeft hem inderdaad barmhartigheid betoond. En dat is een klaarblijkelijke overwinning.

[6:17]

En als God u door schade treft, is er niemand die dit kan afwenden dan Hij; en als Hij u met weldaad omringt - Hij heeft macht over alle dingen.

[6:18]

Hij is de Oppermachtige over Zijn dienaren en Hij is de Alwijze, en van alles op de hoogte.

[6:19]

Zeg: "Wie is het gewichtigst als getuige?" Zeg: "God is getuige tussen u en mij. En deze Koran is mij geopenbaard, opdat ik u en wie hij bereikt, moge waarschuwen. Getuig je werkelijk dat er andere goden buiten God zijn?" Zeg: "Ik getuig niet." Zeg: "Hij is de ene God en ik heb niets uitstaande met datgene wat gij met Hem vereenzelvigt."

[6:20]

Degenen, wie Wij het Boek gaven, erkennen hem (de Profeet), zoals zij hun kinderen erkennen. Maar zij, die hun ziel hebben tekort gedaan, willen niet geloven.

[6:21]

En wie is onrechtvaardiger dan hij, die een leugen tegen God uitdenkt of Zijn tekenen verloochent? Voorzeker, de onrechtvaardigen zullen niet slagen.

[6:22]

(Gedenk) de Dag, waarop Wij hen allen zullen verzamelen, dan zullen Wij zeggen tot degenen, die afgoderij pleegden: "Waar zijn uw mededingers, die gij beweerdet (te bezitten)?"

[6:23]

Dan zal hun antwoord niet anders zijn dan dat zij zeggen: "Bij God, onze Heer; wij waren geen afgodendienaren."

[6:24]

Zie, hoe zij tegen zichzelven liegen en hoe hetgeen zij plachten te verzinnen voor hen verloren is gegaan.

[6:25]

Er zijn sommigen hunner, die naar u luisteren, maar Wij hebben sluiers om hun hart gelegd en hun oren verstopt, zodat zij niet begrijpen. En al zagen zij elk teken, zouden zij er toch niet in geloven; wanneer zij tot u komen redetwisten zij met u, en de ongelovigen zeggen: "Dit zijn niets dan fabelen der ouden."

[6:26]

En zij verbieden (anderen) en blijven er zelt verre van. En zij deren niemand dan zichzelven, zij bemerken het echter niet.

[6:27]

En als gij het slechts zoudt kunnen zien, wanneer zij voor het Vuur zullen worden gebracht! Zij zullen dan zeggen: "O, mochten wij slechts worden teruggezonden, dan zouden wij de tekenen van onze Heer niet meer verloochenen en wij zouden tot de gelovigen behoren."

[6:28]

Neen, hetgeen zij voorheen plachten te verbergen is hun duidelijk geworden. En als zij zouden worden teruggezonden zoudden zij gewis tot hetgeen hen was verboden terugkeren; Voorzeker zij zijn leugenaars.

[6:29]

En zij zeggen: "Er is niets dan ons leven van deze wereld en wij kunnen niet worden opgewekt."

[6:30]

En wanneer gij het slechts zoudt kunnen zien, wanneer zij voor hun Heer zullen worden gebracht, zal Hij zeggen: "Is dit niet de waarheid?" Zij zullen antwoorden: "Ja zeker, bij onze Heer." Hij zal zeggen: "Ondergaat dan de straf, omdat gij placht te verwerpen."

[6:31]

Voorzeker, zij, die de ontmoeting met God verloochenen, benadelen zich, totdat het uur onverwachts over hen komt, en zij zullen zeggen: "O, wij hebben wroeging, vanwege onze tekortkoming hierin." En zij zullen hun lasten op hun ruggen dragen. Ziet toe, wat zij dragen is zeker slecht.

[6:32]

Het wereldse leven is niets dan een spel en een ijdel vermaak. Doch voor degenen die God vrezen, is het tehuis van het Hiernamaals beter. Wil je dan niet begrijpen?

[6:33]

Wij weten zeer goed dat hetgeen zij zeggen u verdriet doet, doch zij verloochenen u (profeet) niet, maar het zijn de tekenen van God die de boosdoeners verwerpen.

[6:34]

Gewis, de boodschappers vóór u werden ook verloochend en gekweld, niettemin bleven zij geduldig in datgene, waarvoor zij waren verloochend; totdat onze hulp tot hen kwam. Er is niemand die de woorden van God kan veranderen. En er zijn reeds tijdingen omtrent die boodschappers tot u gekomen.

[6:35]

En als hun afkeer u onverdraaglijk is, breng hun dan een teken, indien gij een opening in de aarde of een ladder naar de hemelen kunt vinden. En indian God wilde zou Hij hen zeker onder één leiding hebben verzameld. Behoor dus niet tot de onwetenden.

[6:36]

Alleen degenen die luisteren, kunnen aannemen. De doden zal God opwekken en dan zullen zij tot Hem worden teruggebracht.

[6:37]

En zij zeggen: "Waarom is er over hem geen teken van zijn Heer neergezonden?" Zeg: "Voorzeker, God heeft de macht om een teken neer te zenden." Maar de meesten hunner beseffen het niet.

[6:38]

En er is geen beest dat op de aarde kruipt, noch een vogel die op zijn vleugels vliegt, of zij vormen gemeenschappen, zoals gij. Wij hebben niets uit het Boek weggelaten. Dan zullen zij tot hun Heer tezamen worden gebracht.

[6:39]

Zij, die Onze tekenen verloochenen, zijn doof en stom, in de duisternis. God laat wie Hij wil dwalen en Hij plaatst op het rechte pad wie Hij wil.

[6:40]

Zeg: "Wat denk je? Als de straf van God, of het uur over u komt, zul je dan iemand anders aanroepen, dan God, als gij waarachtig zijt?"

[6:41]

Neen, Hem alleen zul je aanroepen; dan zal Hij datgene verwijderen waarvoor gij Hem aanroept als Hij dat wil en gij zult uw afgoderij vergeten.

[6:42]

Wij zonden inderdaad tot de volkeren die vóór u waren, (een profeet) toen troffen Wij hen (die volkeren) met armoede en tegenspoed opdat zij zich mochten verootmoedigen.

[6:43]

Waarom verootmoedigden zij zich niet toen Onze straf over hen kwam? Maar hun hart was verhard en Satan deed hun schoon schijnen al hetgeen zij verrichtten.

[6:44]

Toen zij dan hetgeen waarvoor zij waren gewaarschuwd vergaten, openden Wij hun de poorten van alle dingen (der wereld) totdat zij verheugd werden over hetgeen hun was gegeven, dan grepen Wij hen onverwachts aan en zie, zij werden wanhopig.

[6:45]

Zo werd de levensader van de mensen, die slecht handelden, afgesneden. Alle lof komt God toe, de Heer der Werelden.

[6:46]

Zeg: Wat denk je? Als God uw gehoor en gezicht zou wegnemen en uw hart zou verzegelen, wie is dan God buiten God die het u kon teruggeven? Zie, hoe Wij de tekenen verklaren, toch wenden Zij zich af."

[6:47]

Zeg: "Wat denk je? Als de straf van God onverwachts of openlijk tot u komt, zal iemand anders dan het onrechtvaardige volk vernietigd worden?"

[6:48]

Wij zenden de boodschappers alleen als dragers van blijde tijding en als waarschuwers. Over degenen, die geloven en zich verbeteren, zal geen vrees komen noch zullen zij treuren.

[6:49]

En degenen, die Onze tekenen verloochenen, hen zal straf raken, omdat zij niet gehoorzaam waren.

[6:50]

Zeg: "Ik zeg niet tot u, dat ik de schatten van God bezit, noch dat ik het onzienlijke ken, noch zeg ik tot u: ’Ik ben een engel’; ik volg slechts hetgeen mij wordt geopenbaard." Zeg: "Kunnen de blinde en de ziende gelijk zijn? Wil je dan niet nadenken?"

[6:51]

Waarschuw daarmede degenen die vrezen, dat zij tot hun Heer worden verzameld, dat zij buiten Hem vriend noch bemiddelaar hebben, opdat zij (God) mogen vrezen.

[6:52]

En verdrijf niet degenen die hun Heer morgen en avond aanroepen, Zijn aangezicht zoekend. Gij zijt volstrekt niet verantwoordelijk voor hen, noch zijn zij enigermate verantwoordelijk voor u. Zoud je hen verdrijven, dan zul je tot de onrechtvaardigen behoren.

[6:53]

En op deze wijze hebben Wij sommigen hunner door anderen beproefd, zodat zij kunnen zeggen: "Zijn dezen het, die God onder ons heeft begunstigd?" Kent God degenen die dankbaar zijn niet het beste?

[6:54]

Wanneer degenen die in Onze tekenen geloven, tot u komen, zeg dan: "Vrede zij u." Uw Heer heeft barmhartigheid op zich genomen; dus wie uwer in onwetendheid kwaad doet en daarna berouw heeft en zich verbetert, (voor hem) is Hij Vergevensgezind, Genadevol.

[6:55]

En zo zetten Wij de tekenen uiteen opdat de weg der schuldigen openbaar worde.

[6:56]

Zeg: "Het is mij verboden degenen, die gij naast God aanroept, te aanbidden. Zeg: "Ik wil uw boze neigingen niet volgen. In dat geval zal ik tot de dwalenden behoren en niet tot hen die het rechte pad volgen."

[6:57]

Zeg: "Ik ben op de rechte weg van mijn Heer en gij verloochent die. Maar wat gij verhaast is niet in mijn macht. De beslissing berust slechts bij God. Hij zet de waarheid uiteen en Hij is de beste der seheidsrechters."

[6:58]

Zeg: "Als hetgeen gij verhaast in mijn macht was, zou de zaak voorzeker tussen u en mij reeds zijn beslist. En God kent de onrechtvaardigen met beste.

[6:59]

En bij Hem zijn de sleutels van het onzienlijke; niemand kent dit, behalve Hij. En Hij weet wat op het land en wat in de zee is. En er valt geen blad zonder dat Hij het weet, noch is er een korrel in de duisternis der aarde, noch iets dat groen of droog is, zonder dat het in een duidelijk Boek is vermeld.

[6:60]

Hij is het, Die uw ziel in de nacht neemt en weet hetgeen gij overdag doet; daarna wekt Hij u weer op, opdat de vastgestelde termijn moge worden voltooid. Dan is uw terugkeer tot Hem. Daarna zal Hij u inlichten over hetgeen gij deedt.

[6:61]

Hij is oppermachtig over Zijn dienaren en Hij zendt bewakers over u, totdat, wanneer de dood tot een uwer komt, Onze boodschappers zijn ziel wegnemen; zij falen daarin niet.

[6:62]

Dan worden zij tot God, hun ware Heer teruggebracht. Voorzeker, de beslissing ligt in Zijn handen; en Hij verrekent het snelst."

[6:63]

Zeg: "Wie verlost u van de rampen van het land en van de zee wanneer gij Hem in nederigheid en in het geheim aanroept? (zeggende): ’Indien Hij ons hiervan redt zullen wij zeker tot de dankbaren behoren."

[6:64]

Zeg: "God verlost u van deze en van elke andere nood en toch schrijf je deelgenoten (medegoden) aan Hem toe."

[6:65]

Zeg: "Hij heeft macht om u van boven of van onder u straf toe te zenden, u in groepen te verdelen en elkander geweld aan te laten doen." Zie, hoe Wij de tekenen uiteenzetten opdat zij mogen begrijpen.

[6:66]

En uw volk heeft het verworpen, ofschoon het de waarheid is. Zeg: "Ik ben geen voogd over u."

[6:67]

Er is voor elke profetie een vastgestelde tijd en gij zult het weldra te weten komen.

[6:68]

Wanneer gij degenen ziet, die Onze tekenen bespotten, wendt u dan van hen af, totdat zij een ander gesprek beginnen. En als Satan het u doet vergeten zit dan niet, nadat het in uw herinnering opkomt, met het onrechtvaardige volk bijeen.

[6:69]

En degenen die God vrezen, zijn in het geheel niet verantwoordelijk voor hen, behalve voor de vermaning, opdat zij behoed zullen worden.

[6:70]

Laat degenen die hun geloof tot een spel en tijdverdrijf hebben gemaakt en wie het wereldse leven heeft bedrogen, met rust. En waarschuw hiermee, opdat een ziel niet moge worden overgeleverd voor hetgeen zij heeft gedaan. Zij zal naast God geen helper of bemiddelaar hebben. En indien zij (zelfs) alles als losprijs zou aanbieden, zal deze van haar niet worden aanvaard. Dezen zijn het, die zijn overgeleverd voor hetgeen zij verdienden. Zij zullen een drank van kokend water en een smartelijke straf ontvangen, omdat zij verwerpen.

[6:71]

Zeg: "Zullen wij naast God datgene aanroepen wat ons noch bevoordelen noch schaden kan, dan worden wij, nadat God ons heeft geleid, van het rechte pad verwijderd, zoals iemand die de bozen hebben neergeveld op de aarde in een toestand van verbijstering en die metgezellen heeft die hem tot de weg roepen, zeggende: ’Kom tot ons’?" Zeg: "De leiding van God is voorzeker de enige leiding en het is ons bevolen ons aan de Heer der Werelden te onderwerpen."

[6:72]

En: "Onderhoudt het gebed en vreest Hem, tot Wie gij zult worden verzameld."

[6:73]

En Hij is het, Die de hemelen en de aarde in werkelijkheid schiep. En de dag, waarop Hij zegt: "Wees", wordt het. Zijn woord is werkelijkheid; en aan Hem behoort het koninkrijk op de Dag waarop de bazuin zal worden geblazen. De Kenner v an het onzichtbare en het zichtbare. Hij is de Alwijze, de Al- kennende.

[6:74]

Toen Abraham tot zijn vader Azar zeide: "Neem je afgoden tot Goden? Ik zie u en uw volk in duidelijke dwaling."

[6:75]

Zo toonden Wij Abraham het koninkrijk der hemelen en der aarde, opdat hij tot de vastgelovenden zou behoren.

[6:76]

En toen de nacht over hem kwam, zag hij een ster. Hij zeide: "Dit is mijn Heer." Maar toen zij onderging, zeide hij: "Ik heb de dingen, die ondergaan niet lief."

[6:77]

En toen hij de maan zag glanzen, zeide hij: "Dit is mijn Heer." Maar toen zij onderging zeide hij: "Had mijn Heer mij niet geleid dan zou ik zeker tot het dwalende volk behoren."

[6:78]

En toen hij de zon zag stralen zeide hij: "Dit is mijn Heer. Dit is de grootste" Maar toen zij onderging, zeide hij: "O, mijn volk, ik heb niets uitstaande met uw afgoden."

[6:79]

Ik heb mijn aangezicht oprecht gewend tot Hem, Die de hemelen en de aarde schiep en ik behoor niet tot de afgodendienaren.

[6:80]

En zijn volk redetwistte met hem. Hij zeide: "Redetwist gij met mij omtrent God, terwijl Hij mij recht heeft geleid? En ik vrees hetgeen gij met Hem vereenzelvigt niet, tenzij mijn Heer iets wenst. Mijn Heer omvat alle dingen in Zijn kennis. Wil je er dan geen lering uit trekken?"

[6:81]

En hoe kan ik uw afgoden vrezen, terwijl gij zelf uw afgoderij niet vreest waarvoor God u geen gezag heeft neergezonden? Wie van de twee partijen is dan veiliger, als gij dat weet?

[6:82]

Zij die geloven en hun geloof niet met onrechtvaardigheid vermengen - dezen zijn het, die vrede zullen hebben want zij zijn recht geleid.

[6:83]

En dit is onze bewijsgrond die Wij Abraham tegen zijn volk gaven. Wij verheffen graadsgewijze, wie Wij willen. Voorzeker, Uw Heer is Alwijs, Alwetend.

[6:84]

En Wij gaven hem Izaäk en Jacob; Wij leidden elk hunner en voordien leidden Wij Noach en van zijn afstammelingen: David, Salomo, Job, Jozef, Mozes en Aäron. Zo belonen Wij de goeden.

[6:85]

En Zacharia, Johannes, Jezus en Elias. Elk hunner behoorde tot de deugdzamen.

[6:86]

En Ismaël, Elisa, Jonas en Lot; elk hunner verhieven Wij boven de volkeren.

[6:87]

En van hun vaderen en hun kinderen en hun broederen verkozen Wij enigen en leidden hen op het rechte pad.

[6:88]

Dit is de leiding van God, Hij leidt daarmee van Zijn dienaren, wie Hij wil. En, indien zij iets naast Hem hadden aanbeden, zou voorzeker al hetgeen zij plachten te doen, verloren zijn gegaan.

[6:89]

Dezen zijn het, wie Wij het Boek en de heerschappij en het profetenambt gaven. Maar nu dezen er ondankbaar voor zijn, hebben Wij deze aan een volk toevertrouwd dat er niet ondankbaar voor zal zijn.

[6:90]

Dezen zijn het, die God juist heeft geleid; volgt daarom hun leiding. Zeg: "Ik vraag u er geen beloning voor. Dit is niets dan een vermaning aan alle volkeren."

[6:91]

En zij schatten de juiste waarde van God niet wanneer zij zeggen: "God heeft aan niemand iets geopenbaard." Zeg: "Wie openbaarde het Boek dat Mozes bracht als licht en leiding voor de mensen - dat gij op papieren schrijft, en bekend maakt, terwijl gij toch veel verbergt en (waardoor) aan u is onderwezen, hetgeen gij noch uw vaderen wisten?" - Zeg: "God". Laat hen dan met rust om zich met hun ledig spel te vermaken.

[6:92]

En dit Boek vol zegeningen, hebben Wij geopenbaard, vervullende, hetgeen er aan voorafging, opdat gij de moeder der steden (Mekka) en wat er omheen is zoudt waarschuwen. En degenen die in het Hiernamaals geloven, geloven er in en zij waken over hun gebed.

[6:93]

En wie is onrechtvaardiger dan hij die een leugen over God uitdenkt of zegt: "Het is mij geopenbaard," terwijl hem niets is geopenbaard en die zegt: "Ik zal iets neerzenden dat gelijk is aan hetgeen God heeft neergezonden?" O, kon je het waarnemen, wanneer de onrechtvaardigen in doodsstrijd zijn en de engelen hun handen uitstrekken, (zeggende): "Geeft uw zielen op. Deze dag zal u de straf der schande worden toegekend, voor hetgeen gij ten onrechte tegen God zeidet en omdat gij u hoogmoedig van Zijn tekenen afwenddet.

[6:94]

Nu zijt gij één voor één tot Ons gekomen zoals Wij u eerst schiepen en gij hebt, hetgeen Wij u schonken achter u gelaten en Wij zien de bemiddelaren, waarvan gij beweerdet dat zij deelgenoten waren in uw zaken, niet bij u. Voorzeker is nu (de band) tussen u afgesneden en hetgeen gij placht te beweren is verloren gegaan.

[6:95]

Voorwaar, het is God die de graankorrel en de dadelpit doet uitspruiten. Hij brengt de levenden uit de doden voort en is de Voortbrenger van doden uit de levenden. Dat is God, waarheen word je dan afgewend?

[6:96]

Hij doet de dag aanbreken en Hij heeft de nacht voor rust ingesteld en de zon en de maan voor het uitrekenen (der jaargetijden). Dat is de ordening van de Almachtige, de Alwetende.

[6:97]

Hij is het, Die de sterren voor u heeft gemaakt, opdat gij daardoor de juiste richting in de duisternissen van het land en van de zee moogt volgen. Wij hebben de tekenen uitgelegd aan een volk, dat kennis bezit.

[6:98]

En Hij is het, Die u van uit één ziel heeft voortgebracht en er is een verblijfplaats en een bewaarplaats voor u. Wij hebben de tekenen verklaard aan een volk dat begrijpt.

[6:99]

En Hij is het, Die water uit de wolken neerzendt en daardoor elke soort van groei voortbrengt. En evenzo brengen Wij daarmee groen, waarvan Wij korenaren voortbrengen. En er komen uit de scheden van de dadelpalm laaghangende trossen. En Wij (brengen er) wijngaarden en de olijf en de granaatappel (mee voort) van gelijke en ongelijke soort. Kijkt naar het fruit ervan, wanneer het vrucht zet en naar het rijpen daarvan. Hierin zijn voorzeker tekenen voor een volk dat (wil) geloven.

[6:100]

En zij houden de djinn voor deelgenoten van God ofschoon Hij dezen schiep; en zij dichten Hem, zonder kennis, zonen en dochters toe. Heilig is Hij en verheven boven hetgeen zij Hem toeschrijven.

[6:101]

Wondere Schepper der hemelen en der aarde. Hoe kan Hij een zoon hebben, wanneer Hij geen gemalin heeft? Hij heeft alles geschapen; en Hij is de Kenner van alle dingen.

[6:102]

Zo is God, uw Heer. Er is geen God naast Hem, (Hij is) de Schepper aller dingen, aanbidt Hem Want Hij is de Voogd over alles.

[6:103]

Ogen kunnen Hem niet bereiken; maar Hij bereikt de ogen. Want Hij is de Ontastbare, de Alwetende.

[6:104]

Er zijn inderdaad bewijzen van uw Heer tot u gekomen, wie dus ziet het is voor hemzelf en wie blind wordt het is tegen hemzelf. En ik ben geen bewaker over u.

[6:105]

En zo zetten Wij de tekenen uiteen, zodat zij zeggen: "Gij hebt het geleerd (van iemand)", en opdat Wij het aan een volk dat kennis heeft, mogen duidelijk maken.

[6:106]

Volg, hetgeen u van uw Heer is geopenbaard: er is geen God naast Hem; en wend u van de afgodendienaren af.

[6:107]

En als God had gewild, zouden zij geen goden hebben opgericht. Wij hebben u (de Profeet) geen bewaker over hen gemaakt, noch ben je voogd over hen.

[6:108]

En scheldt degenen, die zij naast God aanroepen niet uit, anders zullen zij uit nijd in hun onwetendheid God uitschelden. Zo hebben Wij voor elk volk hun daden schoon doen schijnen. Dan zullen zij tot hun Heer terugkeren en Hij zal hen inlichten over hetgeen zij plachten te doen.

[6:109]

En zij zweren hun sterkste eden bij God, dat, indien er een teken tot hen zou komen, zij er gewis in zouden geloven. Zeg: "Voorzeker, de tekenen zijn bij God." En wat weet gij: Wanneer de tekenen komen, zullen zij stellig niet geloven.

[6:110]

En Wij zullen hun hart en ogen in verwarring brengen, omdat zij er voor de eerste keer niet in geloofden en Wij zullen hen in hun overtreding blindelings laten dwalen.